begrippen Ba1 Flashcards

(45 cards)

1
Q

observationeel onderzoek

A

onderzoek waarbij gekeken wordt naar het verband tussen 2 dingen, er wordt dus geen interventie uitgevoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

interventie onderzoek

A

onderzoek waarbij een interventie onderzocht wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

RCT

A

onderzoek met controle- en interventiegroep waarbij de deelnemers gerandomiseerd ingedeeld worden in de groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

case-control studies

A

studie waarbij deelnemers geselecteerd worden o.b.v een ziektebeeld, vaak wordt gekeken naar factoren die geassocieerd worden met het ziektebeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cross-over design

A

studie waarbij deelnemers tijdens het onderzoek wisselen van behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

longitudinale studies

A

onderzoek waarbij de deelnemers gedurende langere periode gevolgd worden en de metingen meerdere keren gedaan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

prospectief onderzoek

A

onderzoek gericht op de toekomst: deelnemers worden langere tijd gevolgd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cross-sectionele studies

A

onderzoek waarbij data op één bepaald moment verzameld worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

retrospectief onderzoek

A

onderzoek o.b.v. eerder verzamelde gegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

non-inferiority trial

A

studie waarin onderzocht wordt of een (nieuwe) behandeling niet slechter is dan de controle(oude)behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pragmatische studie

A

studie waarin het effect/de effecten van een interventie in de dagelijkse praktijk onderzocht wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

continue variabelen

A

variabelen die allerlei tussenwaarden aan kunnen nemen (bv. lengte, gewicht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

categorische variabelen

A

variabelen die niet gesommeerd kunnen worden, dus geslacht, favoriete stad etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

nulhypothese

A

“er is geen verschil/verband”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

toevallige fout

A

afwijking die het gevolg is van toevallige/oncontroleerbare/onbekende factor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

systematische fout

A

afwijking die het gevolg is van iets systematisch en dus niet toevallig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

correlatie

A

statistische samenhang tussen twee grootheden (er hoeft geen causaliteit/oorzaak-gevolg relatie te zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

causaliteit

A

verandering in de ene variabele veroorzaakt een verandering in de andere variabele (oorzaak-gevolg relatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

correctie voor multiple testing & Bonferroni correctie

A

methhode om te corrigeren voor multiple testing, omdat daarbij de kans op een type-1 fout toe kan nemen. Een voorbeeld hiervan is de Bonferroni correctie, lagere p-waarde

13
Q

survival analyse

A

wordt gebruikt voor data die informatie geeft over de tijd tot het optreden van een bepaald event

14
Q

regressie analyse

A

wordt gebruikt om het effect te bepalen van een (of meerdere) verklarende variabele(n), zoals lengte of leeftijd, op een afhankelijke variabele zoals gewicht

15
Q

type 1 fout

A

fout-positieve conclusie

16
Q

type 2 fout

A

fout-negatieve conclusoe

17
Q

relatief risico

A

uitkomstmaat die het risico op een event tussen 2 groepen vergelijks. RR is de verhouding tussen twee absolute risico’s.

18
odds ratio
verhouding van de odds van een event in groep A vs groep B
19
hazard ratio
verhouding van de kans op event in groep A vs groep B
20
all-cause mortality
totale sterfte
21
cause-specific mortality
oorzaak-specifieke sterfte
22
likelihood ratio
geeft aan hoe sterk een positief testresultaat de kans op ziekte vergroot, en een negatief testresultaat de kans op ziekte verkleint
23
(relatieve en absolute) risico reductie
relatief: de verhouding van het risicoverschil tussen de interventiegroep en de controlegroep en het risico in de controlegroep. absoluut: de verandering in het resultaat bij de (nieuwe) behandeling
24
number needed to treat
aantal patiënten die behandeld moeten worden om één event te voorkomen
25
number needed to harm
aantal patiënten dat behandeld moet worden om bijwerkingen bij één persoon te zien
26
sensitiviteit
percentage terecht positieve testen
27
specificiteit
percentage terecht negatieve testen
28
positief voorspellende waarde
kans op ziek bij positieve testuitslag
29
negatief voorspellende waarde
kans op niet ziek bij negatieve testuitslag
30
stratificeren
the process of dividing the rows of a data frame into subgroups that have common properties
31
randomisatie
willekeurige indeling van deelnemers in groepen
32
double dummy
deelnemers krijgen zowel placebo als interventie, of twee verschillende interventies
33
intention-to-treat analysis
analyse waarbij alle gerandomiseerde deelnemers meegenomen worden, ongeacht of ze de behandeling juist hebben gevolgd
34
per protocol analysis
analyse waarbij alleen de deelnemers meegenomen worden die per protocol behandeld zijn
35
confounders
derde variabele die je bepaalde en onbepaalde variabele kan beïnvloeden
36
correctie voor confounders
maatregelen om confounding te voorkomen, bijv randomisatie, stratificeren etc
37
interim analyse
tussentijdse analyse van de data
38
post-hoc analyse
analyse na het verzamelen van alle data