begrippen EMOTIE & MOTIVATIE

Question 1

verklaring

Answer 1

activiteit waarbij explanandum (te verklaren fenomeen) gelinkt wordt aan explanans (verklarend feit)

Question 2

werkdefinitie

Answer 2

descriptief, beschrijving van manier waarop leken in dagelijks leven een term gebruiken

Question 3

wetenschappelijke definitie

Answer 3

prescritief, beschrijving door wetenschappers van hoe term gebruikt zou moeten worden

Question 4

intensionele definitie

Answer 4

noodzakelijke en voldoende voorwaarden waaraan exemplaar moet voldoen om tot set te behoren

Question 5

extensionele definitie

Answer 5

opsomming van alle exemplaren die in de set zitten

Question 6

divisio definitie

Answer 6

somt geen exemplaren op maar wel subsets binnen de set
- meerdere manieren om set op te splitsen in subsets
- keuze van subset is afhankelijk van de context

Question 7

structurele verklaring

Answer 7

stelt wat componenten van een fenomeen zijn en de relaties hiertussen

Question 8

causale verklaring

Answer 8

stelt wat oorzaak van fenomenen is en die oorzaak ligt op zelfde level van analyse als fenomeen zelf

Question 9

mechanistische verklaring

Answer 9

stelt wat de onderliggende processen zijn van transitie van oorzaak naar effect
- decompositie van processen in subprocessen
- uitleg over hoe bouwstenen interageren om explanandum te produceren
- causale relaties
- explanans van mechanistische verklaringen kan op verschillende niveaus van analyse gebeuren, low level en high level

Question 10

niveau van analyse: observeerbaar level

Answer 10

systeem produceert observeerbare output in reactie op observeerbare input (S) wat de onderliggende processen zijn van transitie van oorzaak naar effect
- transitie tussen input en output = proces
- processen beschreven itv input, output, relatie input-output
=> alles tussen input en output is black box

Question 11

niveau van analyse: mentaal level

Answer 11

proces ontleed in subprocessen waarbij ieder subproces eigen input en output heeft
- deze tussenliggende inputs en outputs zijn niet observeerbaar: mentale representaties
- elke subgroep kan weer opgedeeld worden in andere subprocessen, met als doel om in latere fases van decompositie overeen te komen met hersenprocessen gesitueerd op hersenlevel

Question 12

niveau van analyse: hersenlevel

Answer 12

black boxen worden gematerialiseerd in hersenprocessen

Question 13

gedragstheorieën

Answer 13

theorieën die gedrag willen verklaren en dus gedrag als explanandum hebben

Question 14

motivatietheorieën

Answer 14

subset van gedragstheorieën die motivatie gebruiken als explanans voor gedrag als explanandum

Question 15

motivatie

Answer 15

verzamelnaam voor diverse motivationele constructen (doelen, behoeften, noden, drijfveren,…)

Question 16

reactieve theorie

Answer 16

theorie waar gedrag van individu reflexmatig karakter heeft

Question 17

proactieve theorie

Answer 17

theorie waarin gedrag en doelen van individu zelf gekozen worden

Question 18

incentives

Answer 18

stimuli die outcome signaleren

Question 19

de subjectieve expected utility

Answer 19

de subjectieve probabiliteit van een outcome x de subjectieve value van de outcome

Question 20

de objectieve expected utility

Answer 20

de objectieve probabiliteit van een outcome x de objectieve value van de outcome

Question 21

locus of control

Answer 21

verwachting dat gedrag bepaald wordt door interne of externe factoren

Question 22

fundamentele attributiefout

Answer 22

gedrag meestal toeschrijven aan interne factoren, maar vooral als het om anderen gaat

Question 23

actor-observatoreffect

Answer 23

eigen gedrag eerder toeschrijven aan externe factoren; vooral als het om mislukkingen gaat

Question 24

zelfdienende bias

Answer 24

eigen falen toeschrijven aan externe factoren en succes aan interne factoren
- voornamelijk bij mensen met hoge prestatiemotivatie
- eerder omgekeerd bij mensen met lage prestatiemotivatie

Question 25

multiple doel perspectief

Answer 25

gedragsverandering als gevolg van tijdelijke verschuiving van doelen in doelhiërarchie

Question 26

implementatie intenties

Answer 26

soort plan, specifiëren hoe je iets wil gaan bereiken - via welk gedrag in welke situatie

Question 27

outcome simulatie

Answer 27

enkel gewenste outcome visualiseren = negatief effect

Question 28

zelfdienende attributiebias

Answer 28

eigen succes toeschrijven aan interne factoren, falen toeschrijven aan externe factoren

Question 29

leerdoelen (LD)

Answer 29

doel om zelfgekozen inhoudelijke standaard te behalen

Question 30

prestatiedoelen (PD)

Answer 30

doel om beter te doen dan anderen

Question 31

zelftheorie

Answer 31

impliciete theorie over eigen capaciteiten

Question 32

entiteitstheorie

Answer 32

overtuiging van stabiele capaciteiten

Question 33

incrementele theorie

Answer 33

overtuiging dat capaciteiten veranderbaar zijn door inzet

Question 34

zelf verificatie

Answer 34

men heeft de neiging om kwaliteiten te verifiëren om tot realistisch zelfbeeld te komen

Question 35

geïntrojecteerde regulatie

Answer 35

doel naar binnen geworpen - zonder E beloning wel gedrag - onder de controle van schuldgevoelens en schaamte - anderzijds trots - interne druk

Question 36

geïdentificeerde regulatie

Answer 36

doel geïdentificeerd, staat ten dienste van andere doelen belangrijk voor jou

Question 37

autonomie georiënteerden

Answer 37

percipiëren gedrag als intern gestuurd en vrij

Question 38

controle-georiënteerden

Answer 38

percipiëren gedrag als gestuurd vanuit interne en externe druk

Question 39

onpersoonlijk georiënteerde

Answer 39

passiviteit (equivalent aan amotivatie

Question 40

faciale feedback hypothese

Answer 40

hypothese dat gelaatsexpressie directe invloed heeft op emotie TWEE VARIANTEN: modulatieversie & de initiatiehypothese

Question 41

modulatieversie van de faciale feedback hypothese

Answer 41

expressies moduleren de intensiteit van bestaande emoties

Question 42

initiatiehypothese als variant van de faciale feedback hypothese

Answer 42

expressie voldoende om gevoelens uit te lokken en dus geen stimulus nodig

Question 43

ruled based operatie (cf. dual process model appraisaltheorie)

Answer 43

iedere appraisalwaarde wordt afzonderlijk berekend

Question 44

associatieve operatie (cf. dual process model appraisaltheorie)

Answer 44

stimulus activeert een voordien opgeslagen appraisalpatroon

Question 45

core affect

Answer 45

neurofysiologische activiteit die gereflecteerd wordt in bewuste beleving van arousal en valentie