Begrippen examens Flashcards

(68 cards)

1
Q

Een periode van 100 jaar.

A

een eeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een periode van 1 000 jaar.

A

een millennium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De gebeurtenis of omstandigheid die rechtstreeks tot iets leidt.

A

aanleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een activiteit of situatie loopt gewoon door in de tijd.

A

continuïteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een trage verandering vindt plaats in kleine stappen over een lange tijd

A

evolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat uit een oorzaak voortkomt

A

gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Jezelf trachten te verplaatsen in een persoon die in het verleden leefde.

A

historische inleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een gebeurtenis of omstandigheid die onrechtstreeks tot iets leidt.

A

oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De wijze waarop je naar een gebeurtenis kijkt.

A

perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een grote verandering vindt plaats in een korte tijd.

A

revolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een activiteit of situatie blijft niet dezelfde.

A

discontinuïteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een plotse, drastische verandering.

A

revolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een veronderstelling, een stelling die nog niet bewezen is.

A

hypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De verplaatsing van groepen mensen van de ene plaats naar de andere.

A

migratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het overnemen en wonen van een volk in een gebied dat origineel niet van
jou is

A

kolonisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het vermengen van twee of meerdere culturen tot één cultuur, een
multiculturele samenleving

A

mengcultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Het overnemen van de Romeinse cultuur, taal, tradities…

A

romanisering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Geloven in een god.

A

monotheïsme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Een godsdienst die nauw verbonden is aan de natuur. Er worden
natuurelementen vereerd.

A

natuurgodsdienst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Geloven in meerdere goden

A

polytheïsme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Een maatschappij waarin de man een dominante rol heeft.

A

patriarchale maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Een maatschappij waarin iedereen gelijk behandeld wordt

A

egalitaire maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Een maatschappij waarin niet iedereen gelijk is. Je wordt ingedeeld in een
bepaalde groep of stand van mensen met eigen rechten en plichten.

A

standenmaatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Het invoeren en uitvoeren van producten.

A

handel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Landelijk, van het platteland.
ruraal
26
Het wonen op een vaste woonplaats. Je trekt niet meer rond
sedentair
27
Versterkte heuvel in het midden van een stadstaat.
acropolis
28
Het centrum van de stadstaat, marktplein.
agora
29
Een stadstaat. Een stad dat ook een land is.
polis/poleis
30
Een muurschildering gemaakt op natte kalk.
fresco
31
Een heerschappij die op zeemacht berust. (=maritiem)
thalassocratie
32
Stadstaat uit het oude Griekenland dat sociaal-politiek afhankelijk was.
polis
33
Zelfvoorzienend of economisch in staat om volledig voor zichzelf te zorgen.
autarkisch
34
Oud-Griekse zwaarbewapende soldaat.
hopliet
35
De macht ligt bij één persoon, vaak een koning(in), en is erfelijk.
monarchie
36
De macht wordt uitgeoefend door de besten van de vooraanstaande families.
aristocratie
37
Alle macht ligt bij een kleine groep bevoorrechte, rijke en invloedrijke personen.
oligarchie
38
Alle macht ligt bij één persoon die wreed, ontrechtvaardig optreedt of onderdrukking uitoefent.
tirannie
39
De macht ligt bij het volk, vaak verdedigd door verkozen volksvertegenwoordigers.
democratie
40
Omstandigheden die ervoor zorgen dat een groep of individu wordt weggedreven uit een gebied of net aangetrokken tot een gebied.
push- en pullfactoren
41
In de Griekse wereld was dit aanvankelijk een kleinschalige migratie op zoek naar vruchtbare landbouwgronden of geschikte handelsposten. De steden die werden opgericht waren onafhankelijk, maar bleven verbonden met de moederstad.
kolonisatie
42
Militair bondgenootschap tussen de Griekse eilandne uit de Egeïsche Zee en enkele poleis uit Klein-Azië onder leiding van Athene.
Delisch-Attische Zeebond
43
Militair bondgenootschap tussen de gebieden op de Peloponnesos onder leiding van Sparta.
Peloponnesische Bond
44
Niet in beweging/zonder beweging.
statisch
45
Sculptuur van een naakte jonge man typisch voor de oud-Griekse archaïsche periode.
kouros
46
Sculptuur van een jonge vrouw typisch voor de oud-Griekse archaïsche periode.
korè
47
Buiging langs de verticale as van het lichaam waardoor de richting van de heupen, schouders en het hoofd verandert. Typisch voor de klassieke periode
contrapost-houding
48
Een proces waarbij een cultuur of groep kenmerken van een andere cultuur of groep overneemt. Dit gebeurt slechts langs één kant.
acculturatie
49
De groep van Olympische of Griekse goden.
Olympische pantheon
50
Een internationaal sportevenement
Olympische Spelen
51
Een gesloten infanterieformatie, bestaande uit hoplieten. Deze waren bewapend met lange lansen en stonden opgesteld in rijen.
falanx
52
Overwicht, overheersende positie
hegemonie
53
Het streven naar macht, gebiedsuitbreiding en een wereldheerschappij.
imperialisme
54
Een lange Macedonische lans met ijzeren punt.
sarissa
55
De beslissende veldslag die het einde van de zelfstandigheid betekende van de Griekse stadstaten.
slag bij Chaeronea
56
Het paard van Alexander de Grote.
Bucephalus
57
Wereldrijk
imperium
58
Hoofdstad van het Perzische Rijk (Iran).
Persepolis
59
De generaals en opvolgers van Alexander de Grote.
diadochen
60
Een opeenvolging van heersers die tot dezelfde familie behoren.
dynastie
61
De vermenging van de Griekse cultuur en Oosterse culturen.
hellenisme
62
Elkaar beïnvloeden.
kruisbestuiving
63
De .......zijn van oorsprong Indo-Europees en trokken tussen de 12de en 10de eeuw v.C. naar het Italische schiereiland om zich te vestigen. Enkele bekende voorbeelden zijn de Latijnen en Liguriërs.
Italische volkeren
64
De ... zijn een Italische stam en van oorsprong Indo-Europees. Zij vestigden zich vermoedelijk tussen de 12de en 10de eeuw v.C. in Latium op het Italische schiereiland.
Latijnen
65
Een regio in het midden van Italië en gelegen aan de westkust, die werd bewoond door de Latijnen.
Latium
66
De geschiedenis van hoe iets tot stand gekomen is.
ontstaansgeschiedenis
67
... is de hoofstad van Italië, maar deed daarvoor dienst als hoofdstad van het Romeinse Rijk.
Rome
68