begrippen GP Flashcards

(128 cards)

1
Q

Wat is het begrip ‘etiologie’?

A

De oorzaak van een ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt dualisme in?

A

Lichaam en geest zijn 2 afzonderlijke/onafhankelijke entiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is reductionisme?

A

Reduceert de geest, het menselijk gedrag en het lichaam tot lichaamscellen/neurale of biochemische activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is gezondheidsgedrag?

A

Gedrag dat bedoeld is om de gezondheid te beschermen, te bevorderen of in stand te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is gezondheid?

A

Toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn, niet alleen als de afwezigheid van ziekte of invaliditeit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat bestudeert de psychologie?

A

Wetenschappelijk onderzoek naar mentale, psychosociale en biologische processen en gedragsmatig functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is gezondheidspsychologie?

A

Het aggregaat van de specifieke onderwijskundige, wetenschappelijke en professionele bijdragen van de psychologie aan de bevordering en het behoud van de gezondheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn gezondheidsverschillen?

A

Omgevings-, culturele en sociale factoren die een invloed hebben op de gezondheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekent SES?

A

Sociaal-economische status.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is gezondheidsbevorderend gedrag?

A

Elke activiteit die iemand als gezond beschouwt, onderneemt met het doel ziekte te voorkomen of te ontdekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is THR?

A

Tobacco Harm Reduction.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is primaire alcoholsterfte?

A

Directe dood door alcohol, zoals overdosis of alcoholgerelateerde ziektes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is secundaire alcoholsterfte?

A

Indirecte dood door alcohol, zoals een auto-ongeluk met een dronken chauffeur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houdt lichamelijke afhankelijkheid in?

A

Een grotere consumptie is nodig om hetzelfde effect te bereiken of om ontwenningseffecten te vermijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn SOA’s?

A

Seksueel overdraagbare aandoeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is HIV?

A

Humaan immunodeficiëntievirus, het virus dat aids veroorzaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is atherosclerose?

A

Te hoge LDL’s, vetlaagjes op slagaderwanden, bloed moeilijk door hoge bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is arteriosclerose?

A

Elasticiteit van slagaders slechter door gestegen bloeddruk tijdens inspanning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is angina pectoris?

A

Voelbare blokkade van de slagader.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is BMI?

A

Body Mass Index.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is therapietrouw?

A

De mate waarin het gedrag van de patiënt overeenkomt met de aanbevelingen van een zorgverlener.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is vaccinatie?

A

Iemand wordt immuun gemaakt door een kleine hoeveelheid van een antigeen in het lichaam te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat betekent proximaal?

A

Dicht bij ons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat betekent distaal?

A

Ver van ons, weinig aan kunnen veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is LoC?
Locus of control.
26
Wat is MHLC?
Multidimensional health locus of control.
27
Wat is attitude?
De manier waarop iemand denkt, voelt en zich gedraagt ten opzichte van het attitude-object.
28
Wat is self-efficacy?
Het geloof in eigen kunnen van een handeling.
29
Wat is TTM?
Het transtheoretische model.
30
Wat is SOCM?
Stages of change model.
31
Wat is ELM?
Elaboration model.
32
Wat zijn LCU's?
Life change units.
33
Wat zijn primaire beoordelingsprocessen?
Beoordeling van de kwaliteit, de aard en het belang van een stressor.
34
Wat zijn secundaire beoordelingsprocessen?
Beoordeling van vermogen om met stressor om te gaan en hulpmiddelen.
35
Wat is motivationele relevantie?
Mate waarin dat relevant is voor huidige doelen/verplichtingen.
36
Wat is motivationele congruentie?
Mate waarin situatie/gebeurtenis congruent is met huidige doelstellingen.
37
Wat zijn rampen?
Levensbedreigende gebeurtenissen waar de persoon met afschuw, angst of verlammende hulpeloosheid op reageert.
38
Wat is chronische stress?
Treedt op wanneer acute stresssituaties ertoe leiden dat er geen plaats meer is voor rust en herstel.
39
Wat is burn-out?
Gevolg van chronische, langdurige werkstress.
40
Wat is GAS?
Algemeen Aanpassingssyndroom, een reeks fysiologische reacties op langdurige stress.
41
Wat is de reactie op stress?
Aangeboren drift om een intern evenwicht (homeostase) te handhaven.
42
Wat is ACTH?
Adrenocorticotroop hormoon.
43
Wat is het immuunsysteem?
Verdedigingssysteem van het lichaam tegen ziekte.
44
Wat is pijn?
Een onaangename sensorische en emotionele ervaring, die in verband wordt gebracht met bestaande of dreigende weefselbeschadigingen.
45
Wat is ISAP?
International Association for the Study of Pain.
46
Wat is pijngewaarwording?
Directe representatie van mate van lichamelijke beschadiging.
47
Wat is CUIP?
Congenital Universal Insensitivity to Pain.
48
Wat is slaap?
Een normaal, periodiek optredende toestand van rust van het organisme.
49
Wat is rust?
Sterk verminderde lichamelijke activiteit, laag of afwezig bewustzijn voor omgeving.
50
Wat is bewustzijnsverlaging?
Verlaging of uitschakeling van bewustzijn.
51
Wat is EEG?
Elektro-encefalogram.
52
Wat is EOG?
Elektro-oculogram.
53
Wat is EMG?
Elektro-myogram.
54
Wat is ASDC?
Association of Sleep Disorders Centers.
55
Wat is hyposomnie?
Niet lang (genoeg) slapen.
56
Wat zijn hypersomnieën?
De onwillekeurige neiging om overdag in slaap te vallen.
57
Wat zijn dissomnieën?
Slaap-waakcyclus niet afgestemd op 24-uurscyclus.
58
Wat zijn parasomnieën?
Gedragingen niet thuishorend in de slaap.
59
Wat is neurasthenie?
Zenuwzwakte als reactie op een overgevoelig zenuwstelsel.
60
Wat is M.E.?
Myalgische Encephalomyelitis is hevige spierpijn.
61
Wat is CVS?
Chronische vermoeidheidssyndroom.
62
Wat is CDC?
Center for Disease Control and Prevention.
63
Wat is PEM?
Post-exertionele malaise.
64
Wat betekent 'nataal'?
Over de baby (geboorte).
65
Wat betekent 'partum'?
Over de moeder (bevalling).
66
Wat betekent 'prenataal'?
Voor de geboorte.
67
Wat betekent 'postnataal'?
De periode tot 1 jaar na de geboorte.
68
Wat is perinataal?
Samenloop van antenataal en postnataal.
69
Wat is peripartum?
Samenloop van de zwangerschap en de postnatale periode.
70
Wat is de transitiefase?
Intens beleefde levensfase, gekenmerkt door aanpassingen op veel vlakken.
71
Wat is een theorie?
Een algemene aanname over een aspect van de wereld.
72
Wat is de mechanische benadering?
Een benadering die het gedrag reduceert tot het niveau van het orgaan.
73
Wat is het biomedisch ziektemodel?
De opvatting dat ziekten en symptomen een achterliggende fysiologische verklaring hebben.
74
Wat is het biopsychosociaal ziektemodel?
Het standpunt dat ziekten en symptomen door een combinatie van factoren verklaard kunnen worden.
75
Wat is mortaliteit?
Of overlijden, meestal uitgedrukt in sterftecijfers.
76
Wat is sociale representatie van gezondheid?
Datgene wat bepaalde groepen mensen onder gezondheid verstaan.
77
Wat is een holistische benadering?
Kijkt naar het hele wezen, niet alleen naar het lichamelijke.
78
Wat is een collectivistische benadering?
Een culturele filosofie die de nadruk legt op het individu als onderdeel van het geheel.
79
Wat is een individualistische benadering?
Een culturele filosofie die de nadruk legt op het individu boven de groep.
80
Wat zijn kwalitatieve methoden?
Maken gebruik van beschrijvingen van ervaringen van een bepaalde groep.
81
Wat zijn kwantitatieve methoden?
Gaan uit van berekeningen van frequenties en ervaringen van een grote groep.
82
Wat is epidemiologie?
Het bestuderen van ziektepatronen in verschillende populaties.
83
Wat is incidentie?
Het aantal nieuwe gevallen van een ziekte gedurende een specifiek tijdsinterval.
84
Wat is zelfconcept?
De bewuste gedachten en aannamen over jezelf.
85
Wat is empirisme?
Het principe dat we de wereld via zintuiglijke waarneming kunnen leren kennen.
86
Wat is home-work spillover?
Het overbrengen van werkgerelateerde verantwoordelijkheden naar thuis.
87
Wat zijn gedragsmatige pathogenen?
Gedrag dat schadelijk is voor de gezondheid, zoals roken.
88
Wat zijn gedragsmatige immunogenen?
Gedrag dat de gezondheid bevordert, zoals bewegen.
89
Wat zijn endorfinen?
Van nature voorkomende stoffen die pijn verminderen.
90
Wat is behaviorisme?
De aanname dat psychologie het bestuderen is van waarneembaar gedrag.
91
Wat zijn theorieën over sociaal leren?
Theorie die gebaseerd is op de aanname dat gedrag gevormd wordt door resultaten.
92
Wat is conditioneringstheorie?
De theorie dat gedrag direct beïnvloed wordt door de gevolgen ervan.
93
Wat is primaire preventie?
Interventie gericht op het veranderen van risicofactoren voorafgaand aan een ziekte.
94
Wat is compliantie?
De patiënt volgt de aanwijzingen van de arts op.
95
Wat zijn opiaten?
Producten die afgeleid zijn van opium, zoals morfine.
96
Wat zijn catecholaminen?
Chemische stoffen die als neurotransmitter in de hersenen werken.
97
Wat is mammografie?
Een procedure om beeldmateriaal van de borsten te maken.
98
Wat is een uitstrijkje?
Cellen die van de baarmoederhals worden afgenomen voor onderzoek.
99
Wat is zelfbeschikkingstheorie?
Deze theorie bestudeert de mate waarin gedrag vanuit zichzelf gemotiveerd is.
100
Wat is ambivalentie?
De gelijktijdige aanwezigheid van positieve en negatieve beoordelingen.
101
Wat is onrealistisch optimisme?
Het idee dat iemand minder kans heeft om ziek te worden dan anderen.
102
Wat is motiverende gespreksvoering?
Een aanpak die als doel heeft om de motivatie tot gedragsverandering te versterken.
103
Wat is probleemoplossingsgerichte therapie?
Een therapiebehandeling waarbij probleemanalyse centraal staat.
104
Wat is socratische dialoog?
Een gesprek waarbij men probeert de gesprekspartner tot nadenken te brengen.
105
Wat is stress?
Een toestand van druk of belasting die ontstaat als aanpassingsmogelijkheden overschreden worden.
106
Wat is een stimulus?
Een factor die stress kan veroorzaken.
107
Wat is een levensgebeurtenis?
Een gebeurtenis in iemands leven die als positief of negatief kan worden ervaren.
108
Wat is retrospectief onderzoek?
Onderzoek waarbij metingen al verricht zijn voordat een studie plaatsvindt.
109
Wat is prospectieve studie?
Eerst een steekproef trekken en daar metingen op doen.
110
Wat is afstandelijke reactie?
Het innemen van een afstandelijk standpunt over een gebeurtenis.
111
Wat is ontkenningsreactie?
Het ontkennen van alle negatieve implicaties van een gebeurtenis.
112
Wat is PTSS?
Posttraumatische stressstoornis, een reactie op een traumatische gebeurtenis.
113
Wat is cortisol?
Een hormoon dat vrijkomt bij stress en helpt het lichaam in evenwicht te brengen.
114
Wat zijn pijnreceptoren?
Het uiteinde van een zenuw dat gespecialiseerd is in het ontvangen van pijnprikkels.
115
Wat is een placebo?
Een voorgeschreven medicijn zonder werkbare stoffen.
116
Wat zijn A-deltavezels?
Zenuwen die reageren op lichte aanraking of sterke prikkels.
117
Wat zijn polymodale C-vezels?
Zenuwen die informatie geleiden over kloppende pijn.
118
Wat zijn A-bètavezels?
Zenuwen die tactiele informatie geleiden.
119
Wat zijn T-vezels?
Zenuwen die zorgen voor de geleiding naar de hersenen.
120
Wat is de thalamus?
Gedeelte van de hersenen dat aandacht reguleert.
121
Wat is de cortex?
Hersenschors die verantwoordelijk is voor de analyse van informatie.
122
Wat is het limbisch systeem?
Structuur in de hersenen die emoties coördineert.
123
Wat is de hypothalamus?
Gedeelte uit de hersenen waar driften worden gereguleerd.
124
Wat is het autonome zenuwstelsel?
Systeem dat onbewuste functies regelt, zoals ademhaling.
125
Wat is door de patiënt aangestuurde pijnbestrijding?
Techniek waarbij kleine doses pijnstillers door patiënten zelf worden toegediend.
126
Wat zijn circadiaanse ritmes?
Fysiologische patronen die zich elke 24 uur herhalen.
127
Wat is REM-slaap?
Periode in de slaap gekenmerkt door snelle oogbewegingen.
128
Wat is NREM-slaap?
Periodes waarin de slaper geen REM-slaap vertoont.