begrippen H2 Flashcards

(40 cards)

1
Q

maatschappelijke ladder

A
  • sociale lagen die boven elkaar worden geplaatst
  • onderaan = vuilnisman
  • bovenaan = arts / advocaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

beroepsprestigeladder

A

mensen worden vergeleken op basis van hun beroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sociale stratificatie

A

verdeling van de maatschappij in groepen waartussen sociale ongelijkheid bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sociale lagen

A

grote groepen mensen met dezelfde maatschappelijke positie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

positietoewijzing

A

persoon/groep komt op een positie door maatschappelijke oorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

positieverwerving

A

persoon of groep verkrijgen positie door eigen bijdrage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

open samenleving

A

mensen hebben meer kansen om sociaal mobiel te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gesloten samenleving

A

mensen hebben nauwelijks kansen om sociaal mobiel te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

collectieve goederen

A

—> iedereen kan ervan profiteren
- lantaarnpaal
- meewerken door belasting betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

private goederen

A

—> goederen waar je voor moet betalen
- eten & drinken
- telefoon
- vakantie
- abonnement sportschool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

collectieve actie

A

als een samenleving/groep collectieve goederen tot stand wil brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

machtsevenwicht

A

als er weinig machtsverschillen bestaan tussen groepen of staten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

machtsvacuüm

A

machtige groep/staat verliest macht, en er is nog niemand die die plaats heeft ingenomen
—> niet duidelijk wie nu de macht heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hegemonie

A

—> groep krijgt machtsoverwicht
- overheid in zijn macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

informele macht

A

macht die niet officieel is opgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

formele macht

A

macht die is vastgesteld in regels/wetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

affectieve machtsbronnen

A

—> invloed op grond van gevoel/emoties
- puppyogen om te smeken

18
Q

cognitieve machtsbronnen

A

—> invloed op basis van kennis
- experts

19
Q

economische machtsbronnen

A

—> invloed op basis van geld/schaarse goederen
- iemand extra laten werken door extra te betalen

20
Q

politieke machtsbronnen

A

—> invloed van de overheid
- leerplicht

21
Q

microniveau

A

—> gedrag individuen onderling
- leden van een hockeyteam
- leerlingen van een klas

22
Q

mesoniveau

A

—> gedrag mensen in groepen
- hockeyclub
- school

23
Q

macroniveau

A

—> gedrag in samenleving
- KNHB
- landelijke onderwijssysteem

24
Q

politiek gezag

A

er zijn geen dwangmiddelen nodig om als regering gezag te krijgen

25
politieke samenwerking
samenwerking tussen politieke partijen/landen om gezamenlijk doel te bereiken - vrijwillig = gedeelde waarden/belangen - dwangmatig = machtsuitoefening
26
conflictbenadering Marx
materiële verschillen tussen bezittende en bezitloze klasse centraal —> revolutie
27
conflictbenadering Huntington
sociale en culturele verschillen
28
manifeste conflicten
er wordt openlijk tegengewerkt, het conflict is zichtbaar
29
latente conflicten
het conflict is subtieler, verborgen
30
actief kiesrecht
stemrecht
31
passief kiesrecht
lid worden van een politieke partij waardoor je gekozen kan worden
32
klassieke vrijheidsrechten
meningsuiting, demonstratie
33
politieke rechten
partij oprichten, kiesrecht
34
sociale rechten
—> overheid moet zorgen voor de bestaanszekerheid van de bevolking - woning - werk - zorg - onderwijs
35
rechtsstaat
wetten staan boven alles en iedereen, ook de overheid
36
parlementaire democratie
volk is beslissende macht, volksvertegenwoordigers checken overheid
37
verzorgingsstaat
overheid zorgt voor burgers d.m.v sociale voorzieningen
38
bevelshuishouding
- vader de baas - moeder zorgt voor huishouding
39
onderhandelingshuishouding
kinderen mogen ook mee praten/beslissen over de regels in hun gezin
40
sociale mobiliteit
mogelijkheid tot stijgen/dalen op de sociale ladder