Begrippen hoofdstuk 1 Flashcards
(30 cards)
besteedbaar inkomen
Het inkomen dat overblijft nadat de verplichte uitgaven eraf zijn. Dit noemen we ook wel het secundair inkomen
inkomen
ontvangsten in geld en in natura.
inkomen in natura
ontvangsten van iets anders dan geld.
koopkracht
het totaal aan producten en diensten dat je met jouw inkomen kunt kopen
overdrachtsinkomen
inkomsten zonder tegenprestatie die je ontvangt en die worden betaald uit belastingen of premies.
primair inkomen
de inkomsten die je verdient met tegenprestaties
secundair inkomen
inkomsten waarvan de belastingen zijn afgetrokken en waarbij het overdrachtsinkomen is opgeteld.
chartaal geld
geld in papier en munten.
giraal geld
geld dat je op je bank hebt
tabel
overzicht van gegevens in kolommen en rijen
loon
het inkomen dat een werknemer verdient met zijn werk.
minimumjeugdloon
het laagste loon voor werknemers tot 23 jaar.
minimumloon
het laagste loon voor werknemers vanaf 23 jaar.
werkgever
een bedrijf of instelling waar één of meer mensen in dienst zijn
werknemer
iemand in dienst van een bedrijf of instelling
bonusrente
Extra rente, bijvoorbeeld als je geld langer op de rekening laat staan.
creditsaldo
een positief bedrag op je bankrekening. jij krijgt geld van de bank.
debetsaldo
een negatief bedrag op je bankrekening. Jij moet de bank geld betalen.
De Nederlandse bank (DNB)
de nationale bank die toezicht houdt op alle banken in Nederland.
geld als rekenmiddel
geld wordt gebruikt om te bepalen of een product de goede prijs heeft of prijzen van producten te vergelijken
geld als ruilmiddel
geld wordt gebruikt om uit te geven aan producten of diensten
geld als spaarmiddel
geld wordt gebruikt om te sparen en toekomstige aankopen te kunnen betalen.
interest
vergoeding voor het tijdelijk afstaan van geld. Ander woord voor ‘rente’
spaarmotieven
redenen om te gaan sparen.