begrippenlijst dag 1 Flashcards

(174 cards)

1
Q

abstract modeling

A

proces waarbij kinderen algemene regels en principes ontwikkelen die ten grondslag liggen aan het gedrag dat ze observeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

acceleratie

A

het aanbieden van speciale lesprogramma’s waarmee hoogbegaafde kinderen in hun eigen tempo verder leren. dat kan betekenen dat ze zich met het lesmateriaal van hogere groepen bezig gaan houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

accomodatie

A

het proces waarbij bestaande manieren van denken of doen veranderen in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aquired immune deficiency syndrome (AIDS)

A

seksueel overdraagbare aandoening doe wordt door het humaan immunodeficientievirus (hiv)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

adaptie

A

de neiging van iemand om zich aan te passen aan zijn omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

adolescentie

A

het ontwikkelingsstadium tussen de kindertijd en de volwassenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

afasie

A

een taalstoornis waarbij je taalvermogens aangetast zijn of verdwenen als gevolg van hersenletsel. Anders dan bij bijvoorbeeld dementie, worden de geestelijke vermogens van de patienten meestal niet aangetast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

affordances

A

de actiemogelijkheden die een bepaalde situatie of stimulus verschaft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

afgewezen adolescent

A

adolescent die niet aardig gevonden wordt en op wie leeftijdsgenoten duidelijk negatief reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

afhankelijke variabele

A

de variabele die de onderzoeker gaat meten en waarvan hij verwacht dat deze beinvloed wordt door de onafhankelijke variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

age-crime curve

A

het fenomeen dat er zich onder jongeren en jongvolwassenen naar verhouding meer verdachten en strafrechtelijke daders bevinden dan in jongere en oudere leeftijdsgroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

agressie

A

grensoverschrijdend gedrag dat iemand inzet om - bewust of onbewust- iets kapot te maken, iemand schade te berokkenen, en/of duidelijk te maken wat hij wel of niet wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

alcoholist

A

iemand die langzaam maar zeker geestelijk en lichamelijk afhankelijk is geworden van alcohol en niet in staat is om zijn drankgebruik te beperken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

androgenen

A

mannelijke geslachtshormonen, de voornaamste is testosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

angstig-ambivalent hechtingspatron

A

hechtingsstijl waarbij kinderen een combinatie van positieve en negatieve reacties op hun moeder vertonen als ze terugkeert na afwezigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

anorexia nervosa

A

ernstige en mogelijk levensbedreigende eetstoornis waarbij mensen weigeren te eten, terwijl ze ontkennen dat hun gedrag of skeletachtige uiterlijk normaal is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

angstig vermijdend hechtingspatroon

A

hechtingsstijl waarbij kinderen niet de nabijheid van hun moeder opzoeken en haar lijken te mijden als ze terugkeert na afwezigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

anoxia

A

een gebrek aan zuurstof naar de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Apgar-score

A

een standaard meetsysteem waarmee de gezondheid van een pasgeboren baby kan worden bepaald aan de hand van verschillende factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

articulatiestoornis

A

stoornissen in het spreken waarbij klanken worden vervormd, vervangen of geheel weggelaten, zoals lispelen, slissen en neusspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

assimilatie

A

het proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren aan de hand van hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkkader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

assimilatiemodel

A

de opvatting dat alle nieuwkomers in een land zich volledig moeten aanpassen aan de cultuur van dat land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

associatief spel

A

spelvorm waarbij twee of meer kinderen daadwerkelijk de interactie aangaan doordat ze speelgoed of materiaal uitwisselen of lenen, hoewel ze niet hetzelfde doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

astma

A

chronische aandoening die wordt gekenmerkt door periodieke aanvallen van piepend ademhalen, hoesten en kortademigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
attention deficit hyperactivity disorder (ADHD)
een gedragsstoornis, gekenmerkt door gebrek aan aandacht, impulsiviteit en een lage tolerantiedrempel voor frustratie en overbeweegelijkheid
26
auditieve beperking
probleem met het gehoor, zoals slechthorendheid of doofheid
27
autobiografisch geheugen
de herinnering aan specifieke gebeurtenissen uit ons eigen leven
28
automatisering
verwijst naar de mate waarin een activiteit aandacht vereist
29
autonome cooperatiestadium
het stadium van morele ontwikkeling waarin kinderen zich ervan bewust worden dat formele spelregels gewijzigd kunnen worden als mensen die het spel willen spelen het daarmee eens zijn
30
autonomie
onafhankelijkheid en controle over het eigen leven
31
autoritaire opvoedingsstijl
manier van opvoeden die zich kenmerkt dooor controlerend, star en koud gedrag, vaak straffen en het eisen van strikte gehoorzaamheid van kinderen
32
autoritatieve opvoedingsstijl
een liefdevolle en emotioneel ondersteunende manier van opvoeden, die zich enerzijds kenmerkt door het hanteren van duidelijke en consistente regels, en anderzijds door het uitleggen aan kinderen waarom zij zich op een bepaalde manier moeten gedragen
33
baby met een laag geboortegewicht
baby die minder dan 2500gr weegt ten tijde van de geboorte
34
baby met een zeer laag geboortegewicht
baby die minder dan 1250gr weegt, of minder dat 30 weken in de baarmoeder heeft doorgebracht
35
babytaal
een manier van praten tegen baby's die bestaat uit korte en eenvoudige zinnetjes, een hoge toonsoort en zangerige intonatie
36
Bayley scales of infant development (BSID-III-NL)
instrument om de ontwikkeling van kindern vanaf 16 dagen tot en met 42 maanden en 15 dagen in kaart te brengen
37
beginnende cooperatiestadium
het stadium van morele ontwikkeling waarin kinderen gedeelde regels leren tijdens sociale spelletje en deze regels nog steeds als grotendeels onveranderlijk beschouwen
38
behavioristisch perspectief
benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat je moet kijken naar waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van het individu te begrijpen
39
bevruchting
het proces waarbij een zaadcel en een eicel (de mannelijke en vrouwelijke gameten) samenkomen om 1 nieuwe cel te creëren
40
biculturele identiteit
integratie in de dominante cultuur met behoud van de oorspronkelijke culturele identiteit
41
binaire denken over seksuele orientatie
het indelen van mensen in heteroseksueel of homoseksueel
42
binaire identiteit
het indelen van sekse en gender in mannelijk of vrouwelijk
43
bio-ecologisch model
model dat uitgaat van vijf omgevingsniveaus die elk organisme gelijktijdig beinvloeden
44
body mass index
de meest gebruikte maat om overgewicht te definiëren, gebaseerd op de verhouding tussen lengte en gewicht: het gewicht gedeeld door het kwadraat van de lengte
45
boulimie
eetstoornis die zich kenmerkt door eetbuien gevolgd door overgeven of het gebruik van laxeermiddelen om voedsel weer krijt te raken
46
brabbelen
het maken van op spraak lijkende maar betekenisloze geluiden
47
casestudy
studie waarbij de toestand waarin 1 individu of groep individuen verkeert diepgaand en uitvoerig wordt onderzocht
48
cefalocaudaal principe
het principe dat groei een patroon volgt dat begint met het hoofd en de bovenste lichaamsdelen en zich vervolgens uitstrekt naar de rest van het lichaam
49
centratie
het onvermogen van jongekinderen om zich op meer dan 1 aspect van een stimulus te concentreren
50
CHC-model van intelligentie
een van de meest actuele modellen van de structuur van intelligentie
51
chromosoom
staafvormige stukjes dna die georganiseerd zijn in 23 paren
52
chronische ziekte
een aandoening die lange tijd aanhoudt en waarbij er geen uitzicht is op volledige genezing
53
circulaire reactie
een activiteit die de ontwikkeling van cognitieve schema's mogelijk maakt, dankzij de herhaloing van een willekeurige motorische handeling
54
clusterzelfdoding
een situatiee waarbij een geval van zelfdoding leidt tot pogingen van anderen om zichzelf ook om het leven te brengen
55
cochleair implantaat (CI)
een hoorapparaat dat de functie van het slakkenhuis overneemt en geluiden nier harder maakt zoals een gewoon hoorapparaat, maar het geluid omzet in signalen, die naar de gehoorzenuw worden verstuurd
56
cognitief perspectief
benadering binnen de psychologie die zich richt op de processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, begrijpoen en overdenken
57
cognitieve neurowetenschap
benadering van cognitieve ontwikkeling die zich richt op de invloed van hersenprocessen op cognitieve activiteit
58
cognitieve ontwikkeling
ontwikkeling die betrekking heeft op intellectuele vermogens, zoals denken, leren, geheugen en probleemoplossen
59
cohort
een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek zijn geboren
60
collectivistische orientatie
denk en leefwijze waarin de nadruk ligt op onderlinge en wederzijdse afhankelijkheid
61
concept
categorisering van objecten, gebeurtenissen of mensen die bepaalde eigenschappen gemeenschappelijk hebben
62
concreet-operationeel stadium
de periode van cognitieve ontwikkeling tussen het zevende en twaalfde levensjaar die wordt gekenmerkt door het actieve en juiste gebruik van logica
63
conservatie
het inzicht dat kwantiteit niet gerelateerd is aan fysieke verschijning
64
constructief spel
spelvorm waarbij kinderen objecten manipuleren om iets te produceren of bouwen
65
continue verandering
geleidelijke kwantitatieve ontwikkeling waarbij prestaties op een bepaald niveau voortvloeien uit die op vorige niveaus
66
controlegroep
de groep die in een experiment niet wordt blootgesteld aan de experimentele conditie
67
controversiele adolescent
adolescent die door sommige leeftijdsgenoten aardig gevonden wordt en door andere niet
68
conventioneel niveau
kohl bergs tweede niveau van morele ontwikkeling, waarin de persoon gericht is op wat men van hem of haar verwacht en op wat de groep of meerderheid goed vindt
69
cooperatief spel
spelvorm waarbij kinderen echt met elkaar spelen (wisselen elkaar af, doen spelletjes of bedenken wedstrijdjes)
70
coping
pogingen om de bedreigingen en uitdagingen die tot stress leiden te beheersen, verminderen of te aanvaarden
71
coregulering
periode waarin ouders en kind gezamelijk het gedrag van het kind bepalen
72
correlationeel onderzoek
onderzoek dat bedoeld is om vast te stellen of er tussen twee of meer factoren een verband of correlatie bestaat
73
crossmodale perceptie
het vermogen om een stimulus die op een eerder tijdstip slechts via 1 zintuig is ervaren, later door middel van een ander zintuig te identificeren
74
cross-sequentieel onderzoek
onderzoek waarin een aantal verschillende leeftijdsgroepen op verschillende tijdstippen worden bestudeerd
75
DALY's (disabled adjusted life years)
een cijfer voor het verlies in kwaliteitsvolle levensjaren door vroegtijdig overlijden (years life lost, YLL) en het aantal levensjaren/dagen met beperkte levenskwaliteit (years lost due to disability, YLD) te wijten aan een ziekte of aandoening formule: DALY=YLL+YLD
76
decentreren
het vermogen om rekening te houden met verschillende aspecten van een situatie
77
denkoperaties
georganiseerde, formele, logische mentale processen
78
depressie
een ziekte van de stemming en gevoelens. van een depressie is sprake als er gedurende een langere periode een abnormale somberheid bestaat en/of een abnormale lusteloosheid, verlies van interesse of een onvermogen om ergens van te genieten
79
differentiatie in het onderwijs
het onderwijsaanbod aanpassen aan de verschillende noden van leerlingen
80
differentiele emotietheorie
theorie van Izard die stelt dat het uiten van emoties aangeeft welke emotionele ervaringen iemand heeft en tegelijkertijd deze emoties zelf helpt reguleren
81
discontinue verandering
ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt, en waarbij elk stadium gedrag oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia
82
dizygote tweeling
tweeling verwekt uit twee afzonderlijke eicellen die ongeveer tegelijkertijd bevrucht worden door twee afzonderlijke zaadcellen
83
DNA
de substantie waarui genen bestaan, die bepalend is voor de aard en functie van elke cel in het lichaam
84
dominante eigenschap
de eigenschap die tot uiting komt wanneer er twee concurrerende eigenschappen aanwezig zijn
85
dominantiehierarchie
de rangorde waarin de relatieve sociale macht van de leden van een groep tot uiting komt
86
downsyndroom
een aangeboren afwijking door de aanwezigheid van een extra chromosoom op het 21e paar, die gepaard gaat met een verstandelijke beperking, typerende uitwendige kenmerken en bepaalde medische problemen
87
dwarsdoorsnedeonderzoek/ cross-sectioneel onderzoek
onderzoek waarbij mensen van verschillende leeftijden op hetzelfde tijdstip met elkaar worden vergeleken
88
dynamische systeemtheorie
theorie die de ontwikkeling van een kind ziet als een dynamisch systeem; alles ontwikkelt zich tegelijk en hangt nauw samen met de ervaringen die het kind opdoet
89
dyscalculie
specifieke leerstoornis gekenmerkt door hardnekkige problemen bij het aanleren en automatiseren van de basisvaardigheden van rekenen en wiskunde
90
dyslectie
specifieke leerstoornis gekenmerkt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en of vlot toepassen van het lezen en of spellen op woordniveau
91
echoscopie
niet-invasieve test die door middel van geluidsgolven met een hoge frequentie een beeld schetst van het ongeboren kind
92
eenoudergezin
een gezin waarbij minimaal 1 minderjarig kind bij een ouder woont
93
eetbuistoornis (binge eating disorder)
een eetstoornis waarbij personen grote hoeveelheden voedsel naar binnen werken, vaak heel snel en tot het moment dat ze misselijk worden, en vervolgens controleverlies en schaamte ervaren
94
ego
het rationale en redelijke deel van dde persoonlijkheid, dat opereert vanuit het realiteitsprincipe
95
egocentrisch taalgebruik (Piaget) or private taal (Vygotsky)
gesproken taal die niet bedoeld is voor anderen
96
egocentrisme
het onvermogen om zich te verplaatsen in anderen
97
eigenwaarde
de waardering voor het eigen ik, met alle positieve en negatieve kenmerken en competenties die we daarmee associeren
98
elektracomplex
psychoanalytisch concept waarbij meisjes een bezittelijke genegenheid voor hun vader vertonen, waarbij rivaliteit en afstand ten opzichte van de moeder ontstaat
99
embryonaal stadium
de periode van 2 tot 8 weken na de bevruchting, waarin de belangrijkste organen en de fundamentele anatomie zich ontwikkelen
100
emotionele intelligentie
de capaciteiten en vaardigheden die ten grondslag liggen aan het op de juiste manier inschatten, evalueren, uitdrukken en reguleren van emoties
101
emotionele zelfregulatie
het vermogen om de aard en intensiteit van emoties aan te passen tot een gewenst niveau
102
empathie
een emotionele respons die correspondeert met de gevoelens van een andere persoon
103
empirisch-wetenschappelijke methoden
procedures om ideeën en vragen te toetsen met behulp van zorgvuldige, gecontroleerde technieken en systematische dataverzameling gebaseerd op eigen, objectieve waarnemingen
104
epigenetica
studie naar de invloed van omgevingsfactoren op de uiting van genen en de ontwikkeling van een organisme over generaties heen
105
episiotomie
een knip om de opening van de vagina te vergroten om de baby te laten passeren
106
eriksons theorie van psychosociale ontwikkeling
theorie die een verklaring biedt voor de manier waarop individuen zichzelf, en de betekenis van het gedrag van anderen en van zichzelf leren begrijpen
107
evocatief genotype-omgevingseffect
situatie waarin de genen van een kind een specifiek type omgeving oproepen
108
evolutionair perspectief
benadering binnen de psychologie die gedrag probeert te identificeren dat het resultaat is van de genetische erfenis van onze voorouders
109
experiment
een onderzoeksmethode om een oorzaak gevolgrelatie vast te stellen, waarbij de onderzoeker verschillende ervaringen voor verschillende groepen participanten of proefpersonen creëert
110
experimenteel onderzoek
onderzoek dat bedoeld is om causale relaties tussen verschillende factoren te ontdekken
111
experimentele conditie
de procedure, zoals een behandeling, die de onderzoeker bestudeert en de omstanfigheden waaraan de experimentele groep wordt blootgesteld
112
experimentele groep
groep die in een experiment wordt blootgesteld aan de experimentele conditie
113
expliciet geheugen
geheugen met bewuste herinneringen die doelbewust kunnen worden opgehaald
114
expressieve agressie
het agressief uiten van ongenoegen, vaak niet gericht op een andere persoon, maar op een bepaalde situatie
115
expressieve stijl
spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om gevoelens en behoeften van zichzelf en van anderen te uiten
116
externaliserend gedrag
op een extreme manier emoties uiten richting de buitenwereld (bijvoorbeeld door schreeuwen, schelden, dreigen en agressie), vaak als gevolg van een tekort aan zelfcontrole
117
externaliserende problemen
naar buiten, op anderen gerichte (gedrag)problemen, zoals ongehoorzaamheid, agressiviteit, vernielzuch en driftbuien
118
failure to thrive syndroom
een stoornis waarbij kinderen stoppen met groeien door een gebrek aan stimulatie en aandacht van hun ouders
119
fantasieperiode
periode waarin kinderen beroepskeuzes maken - en verwerpen - zonder rekening te houden met vaardigheden, capaciteiten en de beschikbaarheid van banen
120
fast mapping
het proces waarbij nieuwe woorden al na een korte kennismaking aan hun betekenis worden gekoppeld
121
fenotype
het geheel van uiterlijk waarneembare kenmerken van een organisme, het resultaat van genotype en omgeving
122
fixatie
gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van onopgelost conflict
123
foetaal alcoholsyndroom (FAS)
een cognitieve stoornis veroorzaakt door alcoholmisbruik tijdens de zwangerschap
124
foetaal stadium
het stadium van prenatale ontwikkeling dat rond acht weken na de conceptie begint en eindigt na de geboorte
125
foetale monitor (CTG)
apparaat waarmee de hartslag van een baby kan worden gemeten tijdens de weeën
126
foetus
een zich ontwikkelend kind dat zich in het foetale stadium bevindt (na 8 weken)
127
FOMO
de angst om iets mis te lopen of een achterstand op te lopen ten opzichte van anderen
128
formeel-operationeel stadium
het stadium waarin mensen het vermogen ontwikkelen om abstract te denken
129
fragiele-x syndroom
een stoornis die optreedt wanneer een bepaald gen op het x-chromosoom beschadigd is geraakt, met een milde tot matige verstandelijke beperking als gevolg
130
full inclusion
de integratie van alle leerlingen, zelfs leerlingen met zeer ernstige handicaps, in reguliere klassen
131
functioneel spel
spelvorm die bestaat uit eenvoudige, zich herhalende activiteiten
132
fundamenteel onderzoek
onderzoek dat gericht is op het verwerven van kennis over grondbeginselen en basismechanismen, zonder stil te staan bij de mogelijke toepassingen van die kennis
133
fysieke ontwikkeling
ontwikkeling die betrekking heeft op fysieke opbouw van het lichaam, zoals de hersenen,het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen en de behoefte aan eten, drinken en slaap
134
gameten
de geslachtscellen van de moeder en de vader, die samen een nieuwe cel vormen tijdens de bevruchting
135
gastouder-/onthaalouderopvang
kinderopvangfaciliteiten in gezinsvorm
136
gedesorganiseerd-gedesorienteerd hechtingspatroon
hechtingsstijl waarbij kinderen inconsistent en vaak tegenstrijdig gedrag vertonen
137
gedragsgenetica
vakgebied dat onderzoek verricht naar de effecten van erfelijkheid op gedrag
138
gedragsmodificatie
een op het behavioristisch perspectief gebaseerde techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de frequentie van ongewenst gedrag te verlagen
139
gedragstoestand
de mate van bewustzijn van interne en externe stimulatie
140
gemakkelijke baby
baby met een positieve, nieuwsgierige instelling, regelmatige lichaamsfuncties en een goed aanpassingsvermogen
141
gen
de basiseenheid van genetische informatie
142
gender
de eigenschappen, gedragingen en rollenpatronen die een maatschappij voor elk geslacht heeft bedacht
143
genderbewuste opvoeding
kinderen en jongeren tijdens de opvoeding stimuleren om zelf keuzes te maken gebaseerd op hun persoonlijkheid, los van de heersende genderstereotypen
144
genderconstantie
het feit dat mensen permanent mannelijk of vrouwelijk zijn als gevolg van vaste biologische factoren
145
genderdiversiteit
aandacht voor de verschillen tussen en verscheidenheid in zenderidentiteiten -rollen en -expressies
146
genderdysforie
als de zenderidentiteit verschilt van het geboortegeslacht
147
genderexpressie
de manier waarop iemand de genderbeleving via gedrag naar buiten brengt
148
genderidentiteit
het persoonlijk gevoel over de eigen seksuele identiteit. genderidentiteit kan samenvallen met het geboortegeslacht maar kan er ook van verschillen
149
genderschema
een cognitief raamwerk waarbinnen genderrelevante informatie wordt geordend
150
genegeerde adolescent
adolescent die relatief weinig positieve aandacht krijgt van leeftijdsgenoten, maar ook relatief weinig positieve aandacht
151
generatiekloof
een groot verschil tussen ouders en kinderen op het gebied van attitudes, waarden, amitied en wereldbeeld
152
genotype
de onderliggende combinatie van genetisch materiaal dat in een organisme aanwezig is
153
geremde baby
baby die inactief is, relatief kaml reageert op zijn omgeving, zich terugtrekt en traag aanpast en over het algemeen een negatieve stemming heeft
154
germinaal stadium
het erste en kortste stadium van de prenatale periode, de eerste 2 weken na de conceptie
155
gesocialiseerde delinquent
jeugdige delinquent die de normen van de maatschappij kent en onderschrijft, en psychisch vrij normaal is
156
gevoelige periode
een afgebakende tijdspanne, meestal vroeg in het leven, waarin mensen extra gevoelig zijn voor bepaalde omgevingsinvloeden en sterk ontvankelijk voor het leren van specifieke vaardigheden
157
gewenning (habituatie)
de afname van de reactie op een stimulus die plaatsvindt na herhaaldelijke presentatie van die stimulus
158
gonorroe
erg besmettelijke soa, veroorzaakt door een bacterie, die de slijmvliezen van de vagina, penis, keel of ogen kan besmetten
159
herpes
veelvoorkomende soa, veroorzaakt door een virus, dat blaasjes en zweertjes oplevert
160
goodness of fit
het idee dat de ontwikkeling afhankelijk is van de mate waarin het specifieke temperament van kinderen aansluit op de aard en de eisen van de omgeving waarin zij opgroeien en andersom
161
grammatica
systeem van regels dat bepaalt hoe gedachten kunnen worden uitgedrukt
162
groeivertraagde baby
baby die als gevolg van een vertraagde foetale groei 90 procent of minder weegt van het gemiddelde gewicht van kinderen van dezelfde leeftijd
163
hechting
het intieme fysieke en emotionele contact tussen ouder en kind dat volgens sommigen in de periode direct na de geboorte plaats dient te vinden
164
heinz-dilemma
een veelgehanteerd voorbeeld in ethische en morele discussies dat Kohlberg gebruikte om een schema van de morele ontwikkelingen van de mens op te stellen
165
herinnering
het proces waarmee informatie gecodeerd, opgeslagen en weer opgehaald wordt
166
hersenschors
de bovenste laag van de hersenen
167
heterozygoot
verschillende vormen van het gen ervend voor een bepaalde eigenschap
168
holofrase (eenwoordzin)
uiting van 1 woord die voor een hele zin staat en waarvan de betekenis afhangt van de context waarin de uiting wordt gebruikt
169
homozygoot
gelijke vormenvan het gen ervend voor een bepaalde eigenschap
170
hoogbegaafd kind
kind dat blijk geeft van grote capaciteiten op intellectueel, creatief, artistiek gebied, op gebied van leiderschap of op specifieke academische gebieden
171
humaan papillomavirus
een groep virussen die de huid en slijmvliezen van de aarsstreek en van de geslachtsorganen van mannen en vrouwen kan besmetten, en er wratachtige letsels veroorzaakt. deze kunnen goedaardig zijn maar ook ontaarden in een vroeg stadium van kanker
172
hypofyse
een hormoonklier die een belangrijke koppeling maakt tussen het zenuwstelsel (hersenen) en het hormonale systeem
173
hypothalamus
een onderdeel van de hersenen, dat vele processen in het lichaam regelt, zoals besturing van het hormonale systeem in interactie met de hypofyse
174
hypothese
een voorspelling die toetsbaar, oftewel weerlegbaar is