Beschrijvende statistiek - Studietaak 1 Flashcards

(20 cards)

1
Q

Beschrijvende statistiek

A

Samenvattend beschrijven van den kenmerken van een groep onderzoekseenheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Toetsende statistiek

A

Schatting doen over de populatiekenmerken op basis van de steekproefgegevens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Statistieken beschrijven de steekproef of de populatie?

A

Beschrijvende statistieken zeggen iets over de samenstelling van de steekproef. Ze zeggen niet direct iets over de samenstelling van de populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onderzoekseenheden

A

De personen / zaken waar je iets over zegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Datamatrix

A

Tabel waarin per onderzoekseenheid alle kenmerken als variabelen beschreven worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Missing Values

A

Als er voor een bepaalde onderzoekseenheid geen waarde voor een bepaald kenmerk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen percent en valid percent?

A

Bij percent worden de missing values wel meegerekend, bij valid percent worden de missing values eerst uitgesloten, en worden daarna percentages berekend. (bv. groep van 20 met 1 missing value: percent berekent : 20, valid percent : 19)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Operationalisatie

A

Het meetbaar maken van je variabelen in één of meerdere vragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Latente variabele

A

Een variabele die je niet direct met één variabele kunt meten, maar waarbij je meerdere variabelen nodig hebt om dit vast te stellen. Ze komen niet met één variabele tot hun recht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Onafhankelijke variabele

A

Voert invloed uit op een afhankelijke variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Continue vs. discrete meetschaal

A

Alle mogelijke waarden kunnen uitkomst zijn vs. Enkel de telbare waarden kunnen en de tussenliggende hebben geen betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hercoderen

A

Binnen een bestaande variabele de waarden herverdelen in klassen (categorieën). Hierbij kan het meetniveau wijzigen, bv van ratio- naar ordinaalniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Frequentietabel

A

Ordening van gegevens per afzonderlijke nominale variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kruistabel

A

Kijkt naar frequentieverdelingen van twee variabelen tegelijkertijd. (nog steeds nominale variabelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Meten

A

Het toekennen van waarden aan waarnemingen volgens een vaste toekenningsregel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Meetniveau

A

De typering van de manier waarop een variabele is gemeten.
Deze bepaalt mee welke statistische analyses mogelijk zijn voor die variabele.

17
Q

Variabele

A

Een kenmerk dat tijdens een meting minstens 2 verschillende waarden kan aannemen.

18
Q

Modelmeting / representatiemeting

A

Er is een één-op-één relatie tussen de empirische meting en het toegekende getal.
het system achter meters en grammen staat los van de voorwerpen die je meet. Binnen je meetsysteem kun je bewerkingen uitvoeren, bijvoorbeeld optellen van waarden, die algemeen geldig zijn.
Bv. Lengte is onafhankelijk van de gebruikte meetlat gedefinieerd.

19
Q
A
  • Hebben geen overlap
    • Kunnen niet kwantitatief gerangschikt worden.
    • Soms kunnen ze wel hiërarchisch (op kwaliteit) ingedeeld worden. (bovengeschikt/ondergeschikt)
    • Meer dan 2 categorische waarden zijn mogelijk.
      Indeling gebeurt enkel op hun naam