Bio-organische Chemie Flashcards

(204 cards)

1
Q

Wat is de binding van het C-atoom?

A

Overlap atoomorbitalen => molecuulorbitalen

Een orbitaal is de ruimte waarbinnen een elektron 90% van de tijd doorbrengt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de voorwaarden om binding aan te gaan?

A

Excitatie: promotie van 2s e- naar 2p e- => aangeslagen (4 ongepaarde e-)

Koolstof (C) kan altijd 4 bindingen aangaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is hybridisatie?

A

Omvorming van atoomorbitalen

Voorbeelden zijn sp3-, sp2- en sp-hybridisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de types bindingen?

A
  • Enkelvoudige bindingen: σ-bindingen
  • Dubbele bindingen: π-bindingen

σ-bindingen zijn altijd met een sp3-orbitaal van C.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn alkanen?

A

Ketens opgebouwd uit C en H: onderling enkelvoudig gebonden

Naamgeving gebeurt met een Grieks cijfer voor het aantal C’s + ‘aan’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn cycloalkanen?

A

Cyclische/ringvormige alkanen

Naam: ‘cyclo’ + naam naar aantal C’s in ring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een alkeen?

A

Een verbinding met een dubbele binding, uitgang ‘een’

Plaats van de dubbele binding wordt aangeduid met een cijfer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de betekenis van isomerie?

A

Verschillende verbindingen met dezelfde brutoformule maar een andere structuur

Voorbeelden zijn ketenisomeren en plaatsisomeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is mesomerie?

A

π-binding bij overlap van minstens 3 evenwijdig p-orbitalen

Dit vindt plaats bij geconjugeerde bindingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de eigenschappen van waterstofbruggen?

A

Interactie tussen een partieel positief geladen H en een vrij e-paar van een partieel negatief geladen atoom

Sterker dan dipool-dipool interactie, zwakker dan ion-ion interactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn Londonkrachten?

A

Krachten veroorzaakt door constante beweging van elektronen rond de atoomkern

Bepalend voor apolaire verbindingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de invloed van interacties op het kookpunt?

A

Kookpunt stijgt door Londonkrachten en waterstofbrugvorming

Kookpunt stijgt als C’s toenemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een zuur?

A

Protondonor = e-acceptor = elektrofiel

Het zuur karakter wordt gemeten aan de mate van protonoverdracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn alcoholen?

A

Functionele groep met 1 binding aan een C-atoom (Z=1)

Hydroxylgroep -OH op C atoom => alkanol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn primair en secundair alcohol?

A
  • Primair: max 1 C atoom verbonden aan -OH dragende C
  • Secundair: 2 C atomen verbonden aan -OH dragende C

Er bestaan ook cycloalkanolen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn aminen?

A

Functionele groep met 1 binding aan een C-atoom (Z=1)

Aminogroep -NH2 op C => primair amine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het effect van de structuur van aminen op hun eigenschappen?

A

Kookpunt aminen lager dan bij alkanolen, maar hoger dan bij alkanen

Primair aminen hebben meer H-bruggen dan secundair aminen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de basisiteit van aminen?

A

Aminen reageren met water als base

Dit maakt ze nucleofiel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de reactie van alcoholen met carbonzuren?

A

Alcohol + carbonzuur → ester

Dit is een belangrijk proces in de organische chemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn thiolen?

A

Functionele groep met 1 binding aan een C-atoom (Z=1) met een -SH groep

Ze zijn vluchtiger dan alcoholen en hebben een onaangename geur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de chemische reacties van alcoholen?

A
  • Oxidatie
  • Eliminatie
  • Esterformatie

Primair alcohol kan worden omgezet in aldehyde of carbonzuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de eigenschappen van benzeen?

A

Aromatische ring met zes π-elektronen gelokaliseerd over alle atomen

Benzeen heeft twee equivalente grensstructuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de reactie voor amidevorming?

A

Amine + carbonzuur → amide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de geur van korte C-ketens in aminen?

A

Ammoniak geur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat voor geur hebben langere C-ketens in aminen?
Rotte vis en vlees geur
26
Wat zijn alkaloïden?
Licht basisch stikstofhoudende stoffen in planten
27
Noem enkele voorbeelden van alkaloïden
* Cafeïne * Nicotine * Morfine * Cocaïne * Kinine
28
Wat is de structuur van alkaloïden?
1 tot 5 N-atomen, meestal min 1 O-atoom, C en H
29
Wat zijn glycoalkaloïden?
Giftige stoffen bestaande uit alkaloïden en suikergroep
30
Waar komt solanine voor?
In groene delen van aardappelen en bladeren en stengels
31
Wat veroorzaakt de vorming van solanine in aardappelen?
Misplaatste fotosynthese door licht
32
Hoe is tomatine gerelateerd aan groene tomaten?
Het is een glycoalkaloïde die voorkomt in groene tomaten
33
Wat zijn ethers?
Functionele groep met 1 binding aan een C-atoom, ontstaan door condensatie van 2 alcoholen
34
Wat zijn de twee manieren van naamgeving voor ethers?
* Alkyl-alkyl-ether * Alk-oxy-alkaan
35
Wat is de structuur van aldehyden en ketonen?
Functionele groepen met 2 bindingen aan C-atoom
36
Wat is de carbonylgroep?
=O op C atoom
37
Wat is de uitgang voor aldehyden in nomenclatuur?
'-anal'
38
Wat is de uitgang voor ketonen in nomenclatuur?
'-on'
39
Wat is tautomerie?
Bijzondere vorm van isomerie tussen enol- en keto-vorm
40
Wat zijn de eigenschappen van aldehyden?
* Polariteit * Waterstofbrugvorming * Goed oplosbaar in H2O
41
Wat is acetaalvorming?
Additie van alcohol aan aldehyden of ketonen
42
Wat is het resultaat van oxidatie van aldehyden?
Vorming van carbonzuur
43
Wat zijn carbonzuren?
Functionele groepen met 3 bindingen aan C-atoom
44
Wat is de carboxylgroep?
-COOH op C
45
Noem een voorbeeld van een natuurlijk fermentatieproduct
Azijnzuur/ethaanzuur
46
Wat is verestering?
Reactie van carbonzuur met alcohol met afsplitsing van H2O
47
Wat zijn amiden?
Functionele groepen met 3 bindingen aan C-atoom met N-atoom gebonden aan carbonylgroep
48
Wat is het verschil tussen ongesubstitueerde en gesubstitueerde amiden?
* Ongesubstitueerd: N-atoom verbonden met 2 H-atomen * Gesubstitueerd: N-atoom verbonden met 1 of 2 alkylgroepen
49
Wat is stereochemie?
De studie van de ruimtelijke structuur van moleculen
50
Wat is cis-trans-isomerie?
Isomerie bij bindingen waar een draaibeweging onmogelijk is
51
Wat zijn enantiomeren?
De 2 isomeren van een chiraal molecuul
52
Wat is optische activiteit?
De eigenschap van enantiomeren om gepolariseerd licht te draaien
53
Wat is de rotatiehoek in optische activiteit?
Specifiek voor een bepaalde stof en afhankelijk van de concentratie
54
Wat is de draaiing wijzerzin en hoe wordt deze aangeduid?
Positieve draaiing: α > 0 (+) ## Footnote Dit staat voor rechtsdraaiend stereoisomeer.
55
Wat is de draaiing tegenwijzerzin en hoe wordt deze aangeduid?
Negatieve draaiing: α < 0 (-) ## Footnote Dit staat voor linksdraaiend stereoisomeer.
56
Wat zijn achirale moleculen?
Som van alle interacties = 0: gepolariseerd licht lijkt niet gedraaid.
57
Wat is de rotatiehoek specifiek voor een stof afhankelijk van?
Afhankelijk van de concentratie.
58
Wat is de rol van chemische analyse in relatie tot rotatiehoek?
Zoeken naar bepaalde concentratie door rotatiehoek te berekenen via een polarimeter.
59
Wat zijn chirale/asymmetrische koolstofatomen?
C gebonden aan 4 verschillende substituenten.
60
Wat zijn enantiomeren?
Chirale moleculen zonder inwendig spiegelvlak.
61
Wat gebeurt er als er 2 dezelfde substituenten zijn gebonden aan een koolstofatoom?
Het is symmetrisch of achiraal, en er zijn dus geen enantiomeren mogelijk.
62
Wat zijn racemische mengsels?
Equimolair mengsel van 2 enantiomeren, bezit geen optische activiteit.
63
Hoeveel stereoisomeren heeft een molecuul met n asymmetrische koolstofatomen?
2^n aantal stereoisomeren.
64
Wat zijn diastereomeren?
Isomeren die geen spiegelbeeld zijn maar niet superponeerbaar.
65
Wat zijn epimeren?
Isomeren die slechts in 1 asymmetrisch koolstofatoom van configuratie verschillen.
66
Wat is de Fisherprojectie?
Een methode om chirale moleculen voor te stellen en te benoemen.
67
Wat is de naamgeving van enantiomeren afhankelijk van?
Afhankelijk van de plaats van de karakteristieke groep op de horizontale binding.
68
Wat betekent een -OH groep aan de rechterkant in Fisherprojectie?
D-enantiomeer.
69
Wat betekent een -OH groep aan de linkerkant in Fisherprojectie?
L-enantiomeer.
70
Wat is de R,S-conventie?
Universeel systeem om configuratie van chirale centra weer te geven.
71
Wat zijn mesovormen?
Moleculen met meer dan 1 asymmetrisch koolstof en een spiegelvlak, zijn achiraal.
72
Wat zijn koolhydraten?
Polyhydroxyaldehyden of polyhydroxyketonen.
73
Wat is de molecuulformule van koolhydraten?
Cn(H2O)m.
74
Wat zijn monosachariden?
Enkelvoudige suikers met 3-8 koolstofatomen.
75
Wat zijn disachariden?
Samengestelde suikers bestaande uit 2 monosachariden.
76
Wat zijn polysachariden?
Macromoleculen uit vele monosachariden.
77
Wat zijn holosiden?
Suikers die door hydrolyse uitsluitend in samenstellende monosachariden kunnen worden afgebroken.
78
Wat zijn heterosiden?
Bevatten een suikerbestanddeel en aglycon.
79
Wat is een aglycon?
Niet-suikerbestanddeel.
80
Wat zijn eigenschappen van monosachariden?
Goed oplosbaar in water, zoete smaak, optisch actief.
81
Wat is mutarotatie?
De verandering van rotatiehoek in een suikeroplossing over tijd.
82
Wat is een glycosidische binding?
Binding tussen monosachariden in holosiden.
83
Wat zijn belangrijke monosachariden?
Glyceraldehyde, D-ribose, D-glucose, D-mannose, D-galactose, D-fructose.
84
Wat is de brutoformule van disachariden?
C12H22O11.
85
Wat is maltose?
Ontstaat bij hydrolyse van zetmeel en glycogeen.
86
Wat is lactose?
Melksuiker, hydrolyse levert D-galactose en D-glucose.
87
Wat is sucrose?
Niet-reducerend disacharide, bestaat uit α-D-glucose en β-D-fructose.
88
Wat zijn polysachariden?
Groot aantal monosachariden gebonden door glycosidische bindingen.
89
Wat is intestinale bacteriële fermentatie?
Gassen die zorgen voor opgeblazen gevoel ## Footnote Intestinale bacteriële fermentatie verwijst naar de afbraak van voedingsstoffen door bacteriën in de darmen, wat kan leiden tot gasvorming.
90
Wat zijn polysachariden?
Glycanen ## Footnote Polysachariden zijn complexe suikers die bestaan uit lange ketens van monosachariden.
91
Wat is de structuur van polysachariden?
Groot aantal monosachariden gebonden door glycosidische bindingen ## Footnote Deze bindingen vormen de basis voor de structuur van polysachariden.
92
Wat is een homoglycaan?
Glycanen opgebouwd uit eenzelfde monosacharide eenheid ## Footnote Voorbeelden zijn zetmeel, glycogeen en cellulose.
93
Wat zijn heteroglycanen?
Glycanen uit 2 of meer verschillende monosacharide eenheden ## Footnote Heteroglycanen hebben zeer verschillende eigenschappen, afhankelijk van de samenstelling.
94
Wat zijn de twee grote groepen polysachariden op basis van functie?
* Structurele polysachariden (bv. cellulose) * Reserve polysachariden (bv. zetmeel en glycogeen) ## Footnote Deze groepen hebben verschillende functies in organismen.
95
Wat is de functie van zetmeel?
Glucose voorraadbron van planten, opgestapeld in zaden en knollen ## Footnote Zetmeel is een belangrijke energiereserve voor planten.
96
Wat is amylose?
Fractie van zetmeel dat oplost in kokend water, onvertakt α-glucaan ## Footnote Amylose heeft een helixstructuur en vormt met jodium een blauwe kleur.
97
Wat is isoamylose?
Fractie van zetmeel die niet oplost in kokend water, vertakt α-glucaan ## Footnote Isoamylose vormt met jodium een rood-violette kleur.
98
Wat zijn resistente zetmelen?
Onverteerde en niet geabsorbeerde fractie van zetmeel ## Footnote Deze zetmelen ondergaan bacteriële fermentatie in de dikke darm.
99
Wat is glycogeen?
'Dierlijk zetmeel', energiereserve in lever en spieren ## Footnote Glycogeen heeft een zeer vertakte structuur en is goed oplosbaar in water.
100
Wat is cellulose?
Belangrijkste structurele polyhoside in celwanden van planten ## Footnote Cellulose is onoplosbaar in water en vormt fibrillen door H-bruggen.
101
Wat is chitine?
Structureel homoglycaan in schalen van schaaldieren en exoskeletten van insecten ## Footnote Chitine heeft een rigide structuur door H-bruggen met naburige moleculen.
102
Wat is agar?
Structureel heteroglycaan opgebouwd uit galactose en -derivaten ## Footnote Agar wordt gebruikt in de keuken en microbiologie.
103
Wat is de functie van pectine?
Bindmiddel in de plantencelwand dat oplost bij koken ## Footnote Pectine wordt vaak gebruikt als geleermiddel in confituur.
104
Wat zijn glycoconjugaten?
Structurele polysachariden gebonden met eiwitten of lipiden ## Footnote Glycoconjugaten hebben belangrijke biologische functies.
105
Wat zijn proteoglycanen?
Complexen van eiwitten en glycosaminoglycanen ## Footnote Proteoglycanen spelen een rol in de structuur van weefsels.
106
Wat is de energiebron van koolhydraten?
Bij verbranding van 1 g KH komen 4 kcal vrij ## Footnote D-glucose is de belangrijkste brandstofmolecule voor het centrale zenuwstelsel.
107
Wat is de reservefunctie van glucose?
Glucose wordt opgeslagen als zetmeel of glycogeen ## Footnote Dit dient als energieopslag voor het lichaam.
108
Wat zijn celmerkers?
Oligosachariden belangrijk voor herkenning/identificatie van celoppervlak ## Footnote Glycocalyx is een dikke laag polysachariden aan het celoppervlak.
109
Wat zijn wateroplosbare voedingsvezels?
* Gommen * Pectinen ## Footnote Deze kunnen door darmflora gefermenteerd worden en hebben verschillende gezondheidsvoordelen.
110
Wat zijn niet-wateroplosbare voedingsvezels?
* Cellulose * Lignine ## Footnote Deze vezels dragen bij aan de structuur en stevigheid van de darminhoud.
111
Wat zijn zoetstoffen?
Low calorie sweeteners ## Footnote Zoetstoffen binden aan smaakpapillen en sturen een zenuwimpuls naar de hersenen.
112
Wat is tagatose?
Suikervervanger aangemaakt uit galactose ## Footnote Tagatose heeft een lage glycemische index en wordt soms gebruikt in voedingsmiddelen.
113
Wat zijn triglyceriden?
Triacylglycerolen, neutrale vetten ## Footnote Triglyceriden zijn de belangrijkste vorm van opgeslagen vet in het lichaam.
114
Wat zijn eigenschappen van vetzuren?
* Alifatische monocarbonzuren * Even aantal C's * Verzadigd of onverzadigd ## Footnote De structuur van vetzuren beïnvloedt hun smeltpunt en oplosbaarheid.
115
Wat zijn de fysische eigenschappen van arinezuur?
Zo goed als onoplosbaar in water ## Footnote Dit vereist speciaal vervoer in het lichaam.
116
Wat gebeurt er met arinezuur bij een lager smeltpunt?
Het smeltpunt is lager als de samenstellende vetzuren korter zijn en maar dubbele bindingen bevatten.
117
Hoe wordt kokosolie geproduceerd?
Gemaakt door persen/extraheren van gedroogd wit vruchtvlees.
118
Wat is het smeltpunt van kokosolie?
24-26 °C.
119
Welke vetzuren bevat kokosolie in overvloed?
Bevat veel verzadigde vetzuren.
120
Wat is hydrolyse in de context van vetten?
Splitsing in glycerol en samenstellende vetzuren.
121
Wat gebeurt er in een alkalisch midden met vetten?
Verzeping: glycerol en zepen.
122
Welke enzymen zijn betrokken bij de afbraak van vetten in het organisme?
Lipase (dunne darm!).
123
Wat zijn de afbraakproducten van vetten?
Vetzuren en monoglyceriden.
124
Wat is de rol van galzouten in vetafbraak?
Zorgen voor oplosbare afbraakproducten en opname door cellen van de intestinale wand.
125
Wat is katalytische hydrogenatie?
Vaste vetten maken vanuit plantaardige oliën (margarines).
126
Wat veroorzaakt ranzigheid van vetten?
Oxidatie.
127
Wat zijn de gevolgen van ranzigheid in vetten?
Ontstaan van vluchtige vetzuren met onaangename geur en smaak.
128
Wat versnelt de ranzigheid van vetten?
Licht, vocht, warmte, lipasen en bacteriën.
129
Wat is Olestra?
Synthetische stof die vertering en opname onmogelijk maakt.
130
Wat is een belangrijk kenmerk van Olestra?
Heeft geen calorische waarde.
131
Wat zijn ceriden?
Niet-polaire esters van hogere vetzuren waarbij het alcohol geen glycerol is maar een hoger alifatisch monohydroxyl-alcohol.
132
Wat zijn glycerofosfolipiden?
Vervullen vooral een structurele rol in celmembranen.
133
Wat zijn (glycero)fosfolipiden?
Fosfatiden = FL.
134
Hoe zijn glycerofosfolipiden opgebouwd?
Glycerol waarbij op C1 en C2 vetzuren veresterd zijn, op C3 verestering met fosforzuur.
135
Wat is fosfatidinezuur?
Glycerol veresterd met 2 vetzuren en 1 molecule fosforzuur.
136
Wat zijn fosfatidylaminen?
Fosfatidinezuur waarbij 1 van de vrije zuurfuncties van fosforzuur veresterd is met een aminoalcohol.
137
Wat zijn lecithinen?
Fosfatidylcholine, met choline als aminoalcohol.
138
Wat is de rol van kefalinen?
Toevoeging aan voedingsmiddelen om schiften in water- en vetfase te vermijden.
139
Wat zijn plasmalogenen?
Etherbinding met vetzuren op C1 van glycerol.
140
Wat zijn ceramiden?
Komen vooral voor in het centraal zenuwstelsel.
141
Wat zijn sfingolipiden?
Bevatten in plaats van glycerol het lange aminodialcohol sfingosine.
142
Wat zijn de belangrijkste groepen sfingolipiden?
* Cerebrosiden * Sfingomyelinen * Gangliosiden.
143
Wat is de polariteit van amfifiele moleculen?
Hydrofiele, polaire kop en hydrofobe, apolaire staart.
144
Wat gebeurt er bij hydrolyse van fosfolipiden?
Kunnen verzeept worden (chemisch of enzymatisch).
145
Wat is de rol van eicosanoïden?
Sterke biologische (hormoonachtige) activiteit.
146
Wat is de voorloper van eicosanoïden?
C20-polyonverzadigd vetzuur, bv: arachidonzuur.
147
Wat zijn de groepen eicosanoïden?
* Prostaglandines * Leukotriën * Thromoxanen.
148
Wat is de werking van aspirine?
Inhibitie activiteit van een enzym dat een rol speelt in de synthese van prostaglandines.
149
Wat zijn terpenen?
Behoren tot de isoprenoïden.
150
Wat is de basisstructuur van steroïden?
Gonaan = steraan: 4 gefusioneerde ringen gemaakt uit isopreeneenheden.
151
Wat is cholesterol?
Opbouw plasmamembranen van hogere dieren.
152
Wat is de rol van cholesterol in het lichaam?
Belangrijk voor de ontwikkeling van hart- en vaatziekten.
153
Wat zijn de voornaamste klassen steroïdhormonen?
* Progestines * Glucocorticoïden * Mineralocorticoïden * Androgenen * Oestrogenen.
154
Wat is de energiewaarde van triglyceriden?
Bij volledige verbranding van 1g TG komt er 9 kcal vrij.
155
Wat is de functie van subcutaan vet?
Thermische isolator.
156
Wat is de rol van lipoproteïnen?
Transport van voedingslipiden van voeding naar weefsels.
157
Wat zijn chylomicronen?
Vervoeren triglyceriden van de dunne darm naar vetdepot.
158
Wat is VLDL?
Gesynthetiseerd in de lever, bestaat uit triglyceriden en cholesterolesters.
159
Wat zijn mucosacellen?
Cellen in de dunne darm die betrokken zijn bij de secretie van stoffen in lymfevaten ## Footnote Mucosacellen spelen een rol in de vetzuurstofwisseling.
160
Wat gebeurt er met triglyceriden (TG) in de dunne darm?
TG worden afgegeven aan vetweefsel en spieren voor energie en reserve ## Footnote Afbraakproducten zijn vrije vetzuren, glycerol en chylomicronen.
161
Wat is de rol van VLDL?
VLDL wordt gesynthetiseerd in de lever en bestaat uit TG en cholesterolesters ## Footnote Het heeft apo B-100 en apo E als belangrijkste apolipoproteïnen.
162
Wat is het verschil tussen VLDL en LDL?
LDL ontstaat wanneer VLDL TG afgeeft en heeft meer cholesterolesters ## Footnote LDL heeft ook een rol in atherosclerose.
163
Wat zijn de belangrijkste functies van HDL?
HDL is rijk aan fosfolipiden, cholesterol en apo A en wordt gezien als 'goede' cholesterol ## Footnote Het helpt bij het verwijderen van cholesterol uit de bloedbaan.
164
Wat zijn de bouwstenen van proteïnen?
Aminozuren (AZ) zijn de bouwstenen van proteïnen ## Footnote Er zijn 20 verschillende aminozuren.
165
Wat zijn de belangrijkste structuren van aminozuren?
Aminozuren bestaan uit een aminogroep, carboxylgroep en een restgroep ## Footnote De structuur kan variëren afhankelijk van de restgroep.
166
Wat zijn essentiële aminozuren?
Aminozuren die het lichaam niet zelf kan aanmaken en via voeding moeten worden verkregen ## Footnote Voorbeelden zijn histidine, leucine, isoleucine, tryptofaan en lysine.
167
Wat is de functie van glycine?
Glycine is een aminozuur dat belangrijk is in collageen en bindweefsel ## Footnote Het is het enige niet-optisch actieve aminozuur.
168
Wat zijn peptiden?
Peptiden zijn korte ketens van aminozuren die verbonden zijn door peptidebindingen ## Footnote Ze kunnen variëren in lengte en samenstelling.
169
Wat is de primaire structuur van een eiwit?
De primaire structuur is de specifieke volgorde van aminozuren in een polypeptideketen ## Footnote Dit bepaalt de uiteindelijke functie van het eiwit.
170
Wat is de secundaire structuur van eiwitten?
De secundaire structuur omvat regelmatig geordende plooiingspatronen zoals α-helix en β-structuur ## Footnote Stabiliteit wordt bereikt door waterstofbindingen.
171
Wat zijn de functies van enzymen?
Enzymen versnellen chemische reacties in het lichaam ## Footnote Voorbeelden zijn pepsine en lactase.
172
Wat is de rol van insuline?
Insuline verlaagt de bloedsuikerspiegel door de opname van glucose in cellen te verhogen ## Footnote Het wordt geproduceerd in de β-cellen van de pancreas.
173
Wat zijn de karakteristieken van sferoproteïnen?
Sferoproteïnen zijn globulaire eiwitten, oplosbaar en goed verteerbaar ## Footnote Voorbeelden zijn albumine en globuline.
174
Vul in: De iso-elektrische pH is het punt waarbij de netto lading van een aminozuur _______ is.
0
175
Wat is een voorbeeld van een post-translationele modificatie?
Hydroxyproline en hydroxylysine in collageen ## Footnote Deze modificaties zijn belangrijk voor de structuur van eiwitten.
176
Wat zijn de kenmerken van basische aminozuren?
Basische aminozuren hebben hydrophiele zijketens en zijn positief geladen bij pH 7 ## Footnote Voorbeelden zijn lysine, arginine en histidine.
177
Wat is de rol van glucagon?
Glucagon stimuleert de afgifte van glucose uit de lever bij lage bloedsuikerspiegels ## Footnote Het wordt geproduceerd in de α-cellen van de pancreas.
178
Wat is een kenmerk van de β-structuur?
Lange uitgerekte polypeptideketens in zigzagvorm ## Footnote Dit type structuur heeft het maximale aantal interketen waterstofbruggen.
179
Wat zijn de twee types van β-structuren?
* Parallel: naburige polypeptideketens in dezelfde richting (N→C) * Antiparallel: tegenovergestelde richtingen
180
Wat is een supersecundaire structuur?
Een motief dat secundaire structuren combineert en via lussen of bochten verbonden is.
181
Wat zijn de belangrijke aminozuren in collageen?
* Glycine * Proline * Hydroxyproline
182
Wat is de tertiaire structuur van een eiwit?
De 3D structuur of conformatie van een globulair eiwit.
183
Wat zijn de interacties die bijdragen aan de tertiaire structuur?
* Waterstofbruggen * Ionische bindingen * Hydrofobe interacties * Disulfidebruggen
184
Wat bepaalt de opvouwing van een eiwit?
De primaire structuur.
185
Wat zijn domeinen in eiwitten?
Onafhankelijk gevouwen compacte eenheden binnen een eiwit.
186
Wat is de quaternaire structuur van eiwitten?
De manier waarop subeenheden (tertiaire structuren) ineen passen.
187
Wat zijn oligomere proteïnen?
Eiwitten bestaande uit twee of meer polypeptideketens of subeenheden.
188
Wat zijn de ionisatie kenmerken van proteïnen?
Proteïnen zijn multivalente elektrolyten (amfotere elektrolyten).
189
Wat gebeurt er bij een lage pH voor eiwitten?
-COOH en -NH3+ groepen zijn aanwezig.
190
Wat is iso-elektrische pH (pHI)?
De pH waarbij de netto-lading van een proteïne nul is.
191
Wat is denaturatie van eiwitten?
Het proces waarbij de natieve conformatie van eiwitten verandert door fysico-chemische factoren.
192
Wat zijn factoren die denaturatie veroorzaken?
* Hitte * Te hoge/lage pH * Organische oplosmiddelen * Contact met lucht * Hoge druk * UV- en X-stralen
193
Wat zijn kenmerken van gedenatureerde eiwitten?
* Verlies van biologische functies * Daling van oplosbaarheid * Verlies van mogelijkheid tot kristallisatie
194
Wat zijn essentiële eiwitten en waar zijn ze te vinden?
Eiwitten die essentieel zijn voor de voeding, te vinden in vlees, vis, kaas, melk en eieren.
195
Wat gebeurt er tijdens de vertering van eiwitten in de maag?
Denaturatie door de zure omgeving en inwerking van pepsine.
196
Wat zijn nucleïnezuren?
Moleculen die genetische informatie opslaan en overdragen.
197
Wat is het verschil tussen DNA en RNA?
* DNA: desoxyribonucleïnezuur, voornamelijk in de celkern * RNA: ribonucleïnezuur, voornamelijk in het cytoplasma
198
Wat zijn pyrimidinebasen?
* Uracil (U) * Thymine (T) * Cytosine (C)
199
Wat zijn purinebasen?
* Adenine (A) * Guanine (G)
200
Wat zijn nucleotiden?
Nucleosiden gebonden aan een fosfaatgroep.
201
Wat is de primaire structuur van nucleïnezuren?
Nucleotiden onderling gebonden door 3’-5’-fosfodiësterbindingen.
202
Wat is de secundaire structuur van DNA?
Dubbele helix met antiparallelle complementaire ketens.
203
Hoeveel waterstofbruggen zijn er tussen adenine en thymine?
Twee waterstofbruggen.
204
Hoeveel waterstofbruggen zijn er tussen guanine en cytosine?
Drie waterstofbruggen.