Biochemie Power point Flashcards

(258 cards)

1
Q

Biologie is de leer van

A

het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij de biochemie worden verschijnselen in levende organismen verklaard door scheikundige processen

A

Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een eenheid van leven heet een

A

Organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Levende organismen onderscheiden zich van levenloze dingen door metabolisme

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij doodgaan door uithongering is er sprake van

A

Een tekort aan bouwstenen of energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij dood gaan door vergiftiging is er sprake van

A

Het in de war raken van het metabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De kleinste eenheid van leven is een

A

cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De simpelste organismen zijn

A

Prokaryotische cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Biochemie =

A

Alle verschijnselen in levende organismen kunnen worden verklaard door scheikundige processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Chemie

A

leer van de elementen en de verbindingen waar uit stoffen bestaan -> bestudeert chemische processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leven is in ondeindig veel variatie

A

Van kokende water in Vulkanische geisers tot de ijskoude poolzeeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

organisme

A

eenheid van het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar is een organisme uit opgebouwd

A

levenloze moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is biochemie:

A

leer van het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de kenmerken van het leven die zich onderscheidt van levenloze dingen

A
  1. Hoge mate van ordening en het zelf instant houden van deze ordening door groei en voortplanting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar zijn alle levende organismen van opgebouwd

A

Cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

cel

A

kleinste eenheid van het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Prokaryoten

A

eencellige organismen zonder celkern met Alle hun functie in een cel bv bacterien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bedrijf hoe een prokarotische cel in elkaar zit

A

Membraan maakt scheiding met buitenwereld.

alle erfelijke informatie DNA/RNA zit los in de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Eukarotische cellen

A

organismen met celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

bedrijf hoe een eurkarotische cel in elkaar zit

A

hebben een kern en

aparte ruimtes waar chemische reactie plaats vindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Membranen

A

omhelzing van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

organellen

A

ruimtes waarin chemische reactie plaats vindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Belangrijkste organel / ruimte van een cel is

A

de kern: daar ligt alle dan en RNA opgeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat betekent op moleculaire niveau dood gaan
Dat de metabolisme ontrgrendel is en vastloopt
26
wat kunnen de oorzaken van de dood zijn door ziekte of vergiftiging
ontregeling door metabolisme
27
wat kunnen de oorzaken van de dood zijn door uithongering
te kort aan energie en bouwsten
28
Metabolisme
stofwisselings proces
29
wat zijn atomen
Bouwstenen van moleculen
30
waar is een molecuul uit opgebouwd
uit atomen
31
element =
stof die bestaat uit een type atoom
32
hoe worden atomen ook wel genoemd
elementen
33
hoeveel soort verschillende elementen heb je
100 verschillende soorten
34
hoeveel elementen hebben levende organismen
60 elementen
35
hoeveel elementen zijn essentieel voor het leven
22
36
Wat zijn de belangrijkste elementen van een mens
``` (H)= Waterstof (O) = Zuurstof (C) = koolstof (N) = stikstof ```
37
welke ander twee belangrijke bio-elementen hebben we nog meer
(S) Zwavel | (P) Fosfor
38
hoeveel procent vormen de evenwicht van Water,zuurstof, koolstof, stikstof samen
95% van de celgewicht
39
wat betekent HOCN
WATER,ZUURSTOF, KOOLSTOF,STIKSTOF
40
Wat zijn Bio- elementen
belangrijkste elementen van het menselijke lichaam
41
waar maken bio- elementen deel uit
van het levende organismen
42
wat zijn mineralen
positief geladen ionen
43
wat zijn spoor elementen
mineralen die in klein hoeveelheid aanwezig zijn
44
wat zijn de belangrijkste chemische elementen van het lichaam ?
HOCN
45
wat is de gewicht van een sporen element
<0,1 lager
46
wat gebeurt er bij te weinig ijzer
bloed armoede
47
wat gebeurt er bij te weinig jodium
onderdeel schildklier hormoon gaat opzwellen
48
struma
opgezwollen schildklieren
49
noem de positieve geladen ionen in het lichaam
(Na) natrium (K) kalium (Ca) calcium (Mg) magnesium
50
noem een negatieve geladen ion
(Cl) Chloor
51
noem de sporen elementen in ons lichaam
``` (Fe) zink (Zn) = koper (Cu) = kobalt (Mn) mangaan (I) jodium ```
52
wat is ondanks lage concentratie toch belangrijk voor het lichaam
sporen elementen
53
wat is een bio molecuul
molecuul dat van nature voorkomt in een organisme en door een organisme gevormd kan worden
54
wat is ijzer een onderdeel van
rode bloedcellen
55
wat ontstaat bij te kort aan ijzer
bloed armoede
56
waar is jodium belangrijk voor
schildklier stimulerende hormoon
57
wat gebeurt er bij onvoldoende jodium
gaat de schildklier zich opzwellen
58
wat vormen de elementen
elementen vormen de bouwstenen van grotere moleculen
59
hoe wordt bio- molecuul ook wel genoemd
polymeren
60
wat is een polymeer
polymeer een keten van bouwstenen met min of meer dezelfde structuur
61
Wat is een bio- poly meer
zijn bouwstenen met complexe structuren
62
noem de 4 type bio moleculen
Eiwitten koolhydraten vetten nucleïne zuren
63
waar is een eiwit uit opgebouwd
aminozuren
64
elke chemische reacties je lichaam wordt wordt bepaald door
eiwitten
65
hoe worden koolhydraten ook wel genoemd
Suiker/ polysacharide
66
uit wat zijn koolhydraten opgebouwd
uit enkelvoudige suikers monochariden
67
waar dient een koolhydraat voor
energiebron
68
wat doet een eiwit
regelt de chemische reactie in ons lichaam en zijn de bouwstenen van ons lichaam
69
`waar zijn lipiden uit opgebouwd
vetzuren/ glycerol
70
waar zijn lipiden en vetten voor
bouwstenen van membramen, die de organellen afgrenzen
71
waar dient een lipide en vetten voor
voor reservestof van vet weefsel
72
wat is nucleinzuren
DNA en RNA
73
war zijn deze nucleaire zuren uit opgebouwd
monocleotiden
74
waar is de nucleunzuren belangrijk voor
opslag van erfelijk informatie
75
wat zorg er voor dat een mens ontstaat
erfelijk informatie DNA
76
is elke cel anders dan de ander
ja
77
hebben cellen dezelfde erfelijke informatie
jah
78
stamt elke cel van de een eicel af en hebben de de zelfde erfelijke informatie
jah
79
hoe komt het dat cellen er ander uit zien van elkaar
door dat ze ander eiwitten maken
80
waar ligt de informatie om eiwit te maken hoe gaat het in zijn werk
in de dna wordt per cel verschillende stukjes stukjes gekopieerd om verschillende eiwitten te maken
81
wat wordt er gebruikt om van DNA een eiwit te maken
RNA
82
waarom zien de nageslachten sterk op de ouders
omdat ze dezelfde erfelijke informatie hebben maar de cellen van de kinderen verschillende eiwitten maken
83
Wat doet RNA
die zet dna om in eiwit
84
wat maakt elke cel
ander eiwitten
85
wat gebruikt elke cel van dna
verschillende stukjes
86
wat bepaalt de vesrchil tussen cellen
eigenschappen van cel en organismen
87
wat is een celkern Celkern
nucleus opslag van dna
88
Mitochondrien
energiecentralen
89
Lysosomen
afbraak van stoffen /opslag van afvalstoffen
90
endoplasmatische reticulum
transport en bewaking van secretie eiwitten
91
waar is endoplasmatische reticulum bij betrokken
stofwisselingsproces
92
noem 2 stofwisselings procces waar endo plasmatische reticulem bij betrokken is
lipiden aanmaak en cholesterol
93
DNA
drager van erfelijke informatie
94
RNA
kopien van stukjes DNA, deze verschillen per cel
95
waar wordt RNA voor gebruikt
eiwitten te maken
96
eiwitten verschilt per cel wat beplen deze eiwitten
de eigenschappen van een cel en een organismen
97
wat is de belangerijkste bestandeel van een organismen
water
98
uit hoeveel procentbestaat ieder cel uit water
75 - 85 %
99
wat zijn de eigenschappen van water
ectreem hoog kook punt en vriespunt
100
leg uit waarom deze een hoog kook punt heeft en een hooge vries punt
door dat water een polaire karakter heeft gaat de positief geladen H-atoom een waterstofbrug aan met de negatiefe geladen O- atoom van een ander water molecuul
101
Waterstofbrug
niet covalante binding tussen moleculen waarbij de positiefe lading van het een waterstofatoom wordt aangetrokken door de negatieve lading van een ander atoom molecuul bv zuurstof atoom met watermolecuul
102
wat is water uitskend bij
oplosmiddel voor polaire verbindingen en zouten
103
noem de functie van water
``` - Oplosmiddeln voor de meeste eiwitten en ionen - Meduim waar in zich chemische reacties plaats vindt - Water is betrokken bij chemische reactie hydrolyse en metabolisme waneer er water vrij komt door stofwisselings rpoces ``` ``` - Transport middel binnen en buiten de cel - Betrokken bij tempratuur regulatie's ```
104
wat zijn de chemische reacties van water noem er drie
- Hydrolyse: - condensatie reactie - verbindingsreactie
105
Hydrolyse:
Splitsing van polymeer door water
106
Condensatiereactie
vorming van een poly meer waar een klein molecuul water wordt afgesplitst
107
verbrandingsreactie/ chemische reactie
reactie van een stof met zuurstof waarbij water en koolstofdioxide ontstaat
108
wat is een hydrolyse reactie en komt hierbij water vrij
splitsing van een polymeer waarbij water wordt gebruikt
109
wat is een condensatie reactie en wordt hier bij water gebruikt
hier wordt een polymeer gevormd waarbij kleine water molecuul wordt afgesplitst
110
metabolische water
water dat ontstaat als gevolgen van een stofwisselings proces
111
beschrijf de waterbalans van een persoon 2 dingen die bij opnemen en afgifte belangrijk zijn
``` - vochtopname door drank, voedsel en oxidatkewater 2500 ml - Waterafgifte door transpireren, verdamping, uitademing, urine, feces 2500 ml ```
112
vochtopname wat hoort daar bij
drank, voedsel, oxidatie water
113
vocht afgifte wat hoort daar bij
transpireren, verdamping, uitademing, urine ,fefes
114
hoeveel gebruikt vocht opname en hoeveel gebruikt vocht afgifte
bijde 2500 ml
115
wat gebeurt in de in de bult van een kameel
bij het verbruiken van dat vet wordt er metabolische water gevormd waar door kameel heel lang zonder water kan
116
lading kalium
0,4
117
lading natrium
0,2
118
lading calcium
1,5
119
lading chloor
0,2
120
lading magnesium
0,1
121
uit welke monomeren zijn bio- polymeren opgebouwd
Aminozuren Polysaride glycerol nucleutits
122
hydrofiel
stoffen die niet goed mengen met water
123
wat kunnen hydrofiele stoffen aan gaan en waarom
waterstofbruggen aan gaan zijn gepolariseerd
124
hydrofoob
stoffen die slecht mengen met water zijn water afstotend
125
hydrofobe stoffen zijn
polair
126
welke heeft hydrofiele staart en welke hydrofoob staart
hydrofiel heeft een een kop | hydrofoob een staart
127
wat zijn betrokken bij alle chemische processen in ons lichaam
eiwitten of stoffen die door eiwitten zijn gemaakt
128
wat is een structurele eiwitten
structurele bestanddelen van een cel ( bouwstof)
129
functionele eiwitten
hebben fysiologische functie
130
noem twee voorbeelden van functionele eiwitten
hormonaal en enzymatische
131
wat zijn aminozuren
eiwitten
132
enzymen
zijn eiwitten die katalyseren een chemische reactie in een lichaam
133
wat geldt als regel bij een enzym
voor elke enzym een eiwit
134
wat wordt door hormonen gereguleerd
stofwisselingsproces
135
door wat worden hormonen uitgescheiden
door de alles klier pancreas
136
wat verlaagt de bloedsuikerspiegel
insuline
137
wat verhoogt de bloedsuikerspiegel
glucagon
138
wordt insuline en glucagon door ons lichaam gemaakt
ja
139
wat vormen opslag eiwitten
voeding bron voor embryo's en baby's
140
waar zit ovalbumine in
in kippen ei
141
waar zit caseïne in
moedermelk
142
wat is een carrier
draagstof
143
wat transporteert een carrier
stoffen van het een weefsel naar het ander weefsel
144
hemoglobine
rode bloedcellen
145
wat transporteert hemoglobine naast bloed
zuurstof 02
146
wat transporteert serumalbumine
vetzuren
147
wat transporteert tranferinne
ijzer
148
wat beschermt de lichaam tegen bacterien en virussen
imuunsysteem door antilichamen
149
wat is een antilichamen
afweersysteem tegen bacterien, virussen, lichaamsvreemde stoffen
150
noem een antilichaam stof
fibrogeen bij wond zorgt voor bloedstolling
151
wat zorgt voor spier contractie
myosine en actie voor samen trekken en relaxatie van de spieren
152
wie zorgt voor de handhaving van lichaamstructuren
structurele eiwitten
153
waar zit keratine allemaal in
haar, huid en nagels
154
waar zit collageen in
bot en bindweefsel
155
wat zorg voor regulatie van metabolisme en noem een voorbeeld er van
hormonen insuline verlaagt en glucagon verhoogt de bloedsuiker spiegel
156
wat zorgt voor opslag van voeding en noem daar voorbeelden van
opslageiwitten voor baby's en embryo's | oval bumming kippen ei en caseïne in melk
157
`waar dient een carrier voor noem daar voorbeelden
draagstof/ transport hemoglobine: zuurstof serumalbumine: vetzuren traferinne: ijzer
158
wat beschermt de lichaam en noem voorbeeld op
antilichamen van de afweersysteem | fibromen: bloedstolling bij wond
159
wat zorgt voor handhaving van lichaamsstructuren | en noem daar voorbeelden van
structurele eiwitten keratine: haar, huid, nagels colageen: bot en bindweefsel
160
wat zorgt voor handhaving van osmotische druk en ph
eiwitten in bloedplasma zoals serum albumine
161
wat doet serum albumine
zorgt voor de handhaving van osmotische druk houdt deze bloed constant
162
wat zorgt voor het handhaving van osmotische druk en noem daar voorbeelden van
bloedplasma in het bloed zoals serum albumine houdt de osmotische waarde en de pH constant
163
wat ontstaat bij ondervoeding wat gebeurt er dan
te kort aan eiwitten in het bloed de osmotische druk daalt hierdoor wordt water niet geresorbeerd en blijft het in het weefsel zitten wat kan leiden tot opzwellen van de buik of gewrichten
164
wat is oedeem en hoe krijg je dit
opgezwollen buik en gewrichten door ondervoeding
165
noem de groepen bij amino zuren
``` enzymen voeding transport bescherming spiercontractie handhaving lichaamsstructuur handhaving osmotische druk en ph ```
166
wat zijn de bouwstenen van aminozuren
eiwitten
167
hoeveel verschillende soorten eiwitten heb je
20 soorten
168
wat heeft elke aminozuur in afkorting
drie letters
169
welke twee functionele groepen heeft aminozuur
aminogroep (-NH2) en carbonzuurgroep (-COOH )
170
welke zuurgroep kan een H+ ion afsplitsen
carbonzuurgroep
171
welke zuurgroep kan een H+ion opnemen
baschische amino groep
172
wat is een zwiterion
dipolaire ion heeft positief als negatief lading
173
wat voor lading kan amizuur voorkomen
dit kan als zwiterion en als positief en lasnegatief lading voorkomen
174
waar is de aminozuur afhankelijk van
pH van het milieu
175
wat heeft elke aminozuur als kerastieke
elke aminozuur heeft een kerastieke ph waarbij zin netto lading 0 is
176
welke ladingsheeft een aminozuur
een netto lading van 0
177
wat is een iso- elektrische punt
waarbij een aminozuur zijn lading 0 is
178
wat is asp
zuuraminozuur
179
wat is arg
basische aminozuur
180
wat is de lading van asp
2,98
181
wat is de lading van arg
10,76
182
ph < dan pl =
positief lading
183
ph< dan pl =
negatieve lading
184
welke drie groepen zijn er bij aminozuur
aminogroep arbonzuurgroep restgroep
185
wat bepaalt de restgroep
bepaalt de verschil tussen de aminozuren
186
op welke basis kunnen aminozuren worden verdeeld
op basis van restgroep kunnen ze in vier groepen worden ingedeeld
187
welke rest groepen hesje
Apolaire aminozuren: niet-polaire restgroep Polaire aminozuren: niet-geïoniseerde, wel polaire groep Zure aminozuren: tweede carbonzuur in restgroep Basische aminozuren: basische groep in restgroep
188
waar hoort dit bij restgroep apolair restgroep
nier polaire restgroep
189
waar hoort dit bij | Polaire aminozuren
niet geïoniseerde, wel polaire restgroep
190
waar hoort dit bij basische aminozuren
basische groep in restgroep
191
hoeveel aminozuren kan het lichaam niet zelfsynthyseren
8
192
wat zijn essentieel aminozuren en hoe kan je dit krijgen
via voeding aminozuren die het lichaam niet zelf kunnen maken
193
wat is een peptide
keten van aminozuren
194
hoe is een peptidebindinge gevormd
carbonzuur + aminogroep ( productie water )
195
Hydrolyse peptide
uiteenvallen peptide in aminozuren ( verbruikt water
196
wat gebeurt er bij hydrolyse van peptide
door hydrolyse vallen de aminozuren uit een hier wordt water bij gebruikt
197
wat gebeurt er bij peptide binding
carbonzuurgroep en aminogroep vormen een peptide binding met elkaar waarbij water vrij komt
198
wat is covelante binding
stabiel binding
199
wat is een peptide binding
covalante binding
200
hoewordt peptide binding ook wel genoemd
atoombinding
201
vallen peptiden zo maar uit een leg uit
nee zijn hele Covelante bindt stabiel ze vallen niet zomaar uit een
202
kunnen peptide bindingen gesplitst worden zo joh waar door
jah door verhitte zuren HCJ en H2s04 hydrolyse reactie
203
welke twee manieren zijn er om peptide bindingen te verbreken
hydrolyse verhitting met sterke zuren | enzymatische ( protease
204
protease
enzymatische splitsing in kleiner brokstukken
205
welke twee maag aminozuren zijn er geef voorbeeld
pepsine in de maag | chymotysine uit het pancreas
206
pepsine
aminozuur die zorg van enzymatische afbraak in de maag protease
207
chymotrysine
uit het pancreas al vlees klier
208
pancreas
alvlees klier
209
proleptische enzymen
pepsine en chymotrypysine
210
hoe wordt een lange peptide keten genoemd
eiwit of protein
211
wat heeft iedere peptide keten
een NH3+- uiteinde en een COO-- uiteinde
212
wat zit er aan het uiteinde links van de peptide keten
NH3+-
213
wat zit er aan het uiteinde rechts van peptide keten
COO--
214
welke 3 soorten eiwit structuren heb je
primaire structuur tertiaire structuur quanteraire structuur
215
primaire structuur
aminozuurvolgorde
216
tetaire structuur
eiwit vorm
217
wat is een geconjugeerde eiwitten
bavetten naast olypeptide ketens andere organische of anorganische componenten
218
wat is een niet- eiwitdeel
prosthetische groep
219
wat is de eiwit gehalte van een gezonde persoon
05,-02 mg/ml
220
wat is de eiwitgehalte van een parodontitis patient
hoger dan 2,0
221
wat is en enkelvoudige eiwitten
eiwitten die alleen uit aminozuren bestaan
222
prothetische groep
niet eiwitgedeelte van een samengestelde/ gechangeerde eiwit
223
wat gebeurt er bij parodontitis Patienten
lekkage van serum creyiculaite vloeistof
224
wat is de eiwitgehalte bij lekkage uit serum en crevicuailre vloeistof
eiwit gehalte 70 mg / ml
225
wat is de concentratie bij serum- eiwit bij gezonde patiënten
dat is 0
226
wat is de serum eiwit gehalte bij parodontitis patiënten
1.0mg/ml
227
wat is albumine
market eiwit
228
wat doet albumine als marker eiwit
opsporen van parodontitis
229
waar komen speeksel eiwitten vandaan
speekselklier, mondbacterien, serum
230
wat zijn glycol proteïnen en waar komen zij voor
koolhydraat ketens komen voor in speeksel
231
wat bepaalt de de slijmerige karakter van speeksel
mucinen
232
wat zijn speeksel eiwitten
glycol Protein
233
waar is glycol goed in
oplosbaar in suiker
234
mucinen
zorgt voor slijmerige korter van speeksel
235
amylase
splits zetmeel tot kleinere brokstukken
236
welke speeksel enzym speelt een belangrijke rol bij spijsvertering
amylase
237
lysosomen
doodt bacterien door afbraak van celwant
238
welke twee enzymen bevat de speeksel
amylase | lysosomen
239
wat is de iso elektrische punt van lysosomen
pH hoger dan 10
240
wat gebeurt er bij lysosmen bij een pH hoger dan 10
door dat de ph hoger is dan 10 kan de eiwit zich bij ph 7 postief geladen en bindt sterk bacterien aan
241
serum eiwitten
komen de mond door lekkage van parodontaal spleet
242
colageen
belangrijkste eiwit componenten van harde bindweefsel en harde lichaamsbestanddelen
243
noem decolageen delen
harde bindweefsel harde lichaamsbestanddelen bot tandbeen en cement
244
waar zit collageen in de mond
tandbeen cement en bot
245
hoeveel procent bestaat uit calogeen
90- 95%
246
colagenase
enzym dat collageen afbreekt
247
waar komt colagnase voor en hoe wordt dit gemaakt
komt in de mond voor parodontitis en wordt gemaakt door bacterien
248
wat is de belangrijkste eiwit component
colageen
249
collageen een een organische matrix voor mineralisatie
juist
250
colageen organische of anorganische
organische
251
waar is collageen bang voor
coleganase
252
wat gebeurt er bij een te kort aan vitamine c
verzwaktebindweefsel
253
wat is de hardte lichaam materiaal
tandglazuur
254
hoeveel organische en anorganische materiaal bevat bot
bevat 1 % organische en 20- 25% anorganische tandbeen en bot
255
tandglazuur bevat
keratine met 25% proline
256
belangrijkste eiwit
tandglazuur
257
wat kan gebeuren als er te weinig vitamine c binnen krijgt
scheurbuik
258
tandglazuur is geen collageen maar bevat keratine met proline 25% huis of onjuist
juist