biologie Flashcards

(27 cards)

1
Q

organellen

A

de verschillende onderdelen met elk hun eigen taak in een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

cytoplasma

A

onderdeel van een cel, vult de hele cel en de organellen die erin drijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

celkern

A

deel van een cel waar genetisch materiaal wordt opgeslagen. behoort niet tot cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kernmembraan

A

de kern is omgeven door een kernmembraan. het heeft poriën wat transport van stoffen in en uit het cytoplasma regelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

celmembraan

A

flexibele laag die de cel omsluit en beschermt. controleert welke stoffen de cel in en uitgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

selectief permeabel

A

een wand die selectief permeabel is laat sommige stoffen door en anderen niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

mitochondriën

A

produceren energie die de cel nodig heeft om te functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ATP

A

dit molecuul slaat energie op uit de mitochondriën. levert energie op voor chemische processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

lysosomen

A

breken afvalstoffen en oude celdelen af zodat de cel schoon blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

celwand

A

plantaardige cellen hebben een celwand. dierlijke cellen ook, maar het behoort niet tot de cel. de celwand zorgt voor stevigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

grote vacuole

A

opslagruimte die helpt bij het behouden van de stevigheid in de cel en het opslaan van allerlei stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

plastiden

A

hierin kunnen stoffen gemaakt of opgeslagen worden. er zijn 3 soorten plastiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

chloroplastiden

A

geven planten groene kleur en hebben een rol bij de fotosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

chromoplastiden

A

bevatten kleurstoffen die insecten aantrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

amyloplastiden

A

stoffen zoals zetmeel worden hier opgeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

concentratie (van een stof)

A

de hoeveelheid opgeloste stof in een oplosmiddel

17
Q

permeabel

A

als stoffen door een wand heen kunnen gaan

18
Q

diffusie

A

het proces waarbij moleculen zich van een gebied met een hoge concentratie moleculen naar een gebied met een lage concentratie moleculen verplaatsen

19
Q

osmose

A

water veplaatst zich van een gebied met weinig opgeloste stoffen naar een gebied met veel opgeloste stoffen

20
Q

osmotische waarde

A

hoe meer deeltjes zich in de oplossing bevindt, hoe groter de osmotische waarde

21
Q

passief transport

A

de verplaatsing kost geen energie

22
Q

actief transport

A

de verplaatsing kost energie

23
Q

isotoon

A

de osmotische waarde van een cel is gelijk aan die van de omgeving

24
Q

hypertoon

A

de osmotische waarde van een cel is hoger dan die van de omgeving

25
hypothoon
de osmotische waarde van een cel is lager dan die van de omgeving
26
turgor
er ontstaan een druk van het celmembraan tegen de celwand. turgor helpt planten rechtop staan.
27
plasmolyse
Het celmembraan laat los van de celwand en de cel krimpt doordat er water uit gaat