Bouwplan En Ontwikkeling Flashcards

(83 cards)

1
Q

Anatomische vlakken

A
  • Sagittaal
  • Frontaal/coronaal
  • Transversaal/axiaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Indeling van het lichaam

A

Van boven naar beneden:
- Hoofd
- Nek
- Thorax
- Abdomen
- Pelvis (bekken)
- Lower limb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit bestaat de rompwand?

A

ribben & tussenribspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Inspiratie

A

= inademen

diafragma gaat omlaag (inspanning) en buikspieren gaan naar voren (ontspanning)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Expiratie

A

= uitademen

diafragma gaat omhoog (ontspanning) en buikspieren gaan naar binnen (inspanning)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Segmentatie

A

Bouwelementen van een lichaam met dezelfde onderdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Soorten wervels

A
  • 4 occipitale segmenten
  • 7 cervicale wervels
  • 12 thoracale wervels
  • 5 lumbale wervels
  • 5 sacrale wervels (sacrum)
  • 3-4 coccyxale wervels (coccyx)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe zijn wervels verbonden?

A

Met synoviale gewrichten, tussenwervelschijven en ligamenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Lordose

A

Voorwaartse kromming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kyfose

A

Achterwaartse kromming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Scoliose

A

Zijwaartse kromming (de kromming kan thoracaal of lumbaal zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hyperlordose

A

Versterkte voorwaartse kromming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hyperkyfose, gibbus, bochel

A

Versterkte achterwaartse kromming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Natuurlijke krommingen van de rug

A

Van boven naar onder:
- lordose
- kyfose
- lordose
- kyfose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe zijn de spinale zenuwen georiëntieerd?

A

Spinale zenuwen komen door de wervelgaten bij elkaar. Hierdoor zijn de zenuwen ook in segmenten opgedeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Soorten vasculaire systemen

A
  • arteriële systeem (slagadersysteem)
  • veneuze systeem (adersysteem)
  • lymfatisch systeem (lymfen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Grote bloedsomloop

A

Systemische circulatie, voorziet het lichaam van bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kleine bloedsomloop

A

Long circulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Tricus valve

A
  • de klep tussen rechter atrium en ventrikel
  • 3 klepblaadjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Pulmonaris valve

A
  • klep tussen rechter ventrikel en longen
  • 3 klepblaadjes in de vorm van halve maantjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Mitral valve

A
  • klep tussen linker atrium en ventrikel
  • enige klep met 2 klepblaadjes (lijken op mijters)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Aorta valve

A
  • klep tussen linker ventrikel en aorta
  • 3 klepblaadjes in de vorm van halve maantjes
  • staat centraal in het hart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Diastole

A

Vullen van het hart (ventrikels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Systole

A

Legen van het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Soorten bloedvaten
- arteries - veins - capillaries (uitwisseling van O2, afvalstoffen, voedingstoffen)
26
Functie veneuze systeem
- Reservoir (opslag) - druk: 20 mmHg
27
Functie arterial systeem
- Supply (levering) - druk: 100 mmHg
28
Lagen van de vaatwand
- tunica intima (binnenlaag) - tunica media (middenlaag) - tunica adventitia (buitenlaag)
29
Lamina elastica interna (LEI)
scheiding tussen tunica intima en tunica media
30
Lamina elastica externa (LEE)
scheiding tussen tunica media en tunica adventitia
31
Elastische arteries
- arteria dicht bij het hart - allerlei elastische lagen in vaatwand (kringeltjes). Hierdoor is LEI en LEE niet makkelijk te onderscheiden - functie: bloeddruk tussen de cardiac contractions stabiel houden en bloed verder duwen
32
Muscular arteries
- functie: toevoer van bloed (distributie) - bevat veel gladde spiervezels, zodat vaten dicht kunnen knijpen
33
arteriolen
- kleine arteries - functie: distributie naar capillaire bedden - arteriolen bepalen via de vaatdruk of er veel of weinig bloed naar de capillaire bedden gaat; regulatie peripheral vasculair resistance
34
Anastomes
Verbindingen tussen vaten die ervoor zorgen dat het minder erg is als een vat het niet doet - verzorgt communicatie tussen meerdere arteries
35
terminale arteries
arteries zonder anastomes
36
functional terminal arteries
arteries met anastomes, die niet alle functies kunnen oppakken
37
soorten cappilairen
- continue capillaire (meest voorkomend) - fenestrateel capillaire (doorlating van grotere deeltjes)
38
Bypass
Het overslaan van capillaire bedden --> wordt gebruikt in de huid om warmte te besparen
39
venules
kleinste veins
40
medium veins
Bloed moet tegen de zwaartekracht in mbv: - klepjes - ligging tussen spieren, zodat bloed omhoog gaat door druk Als dit niet goed werkt: varicosus (spataders)
41
Large veins
- bevatten goed ontwikkelde tunica adventitia - myocardial sleeves voor extra stevigheid
42
lymfoïde organen
primair = waar imuuncellen worden gemaakt (thymus en beenmerg secundair = waar het werk plaatsvindt (mild, slijmvliezen en malt)
43
functies lymphoid systeem
- overschot vloeistof opnemen - transport vetten - afweersysteem
44
Embriole fase
De fase waarin organen worden ontwikkeld
45
Ontogenese
De ontwikkeling van een individu
46
Fylogenese
De ontwikkeling van een soort
47
Gametogenese
= de vorming van gameten vrouwelijk: oögenese mannelijk: spermatogenese
48
Blastulatie
De vorming van de eerste tweedeling van de cellen (vorming van embryoblast en trophoblast) De trophoblast hecht zich aan het eptiheel van de baarmoeder en worstelt zich naar binnen (= innesteling)
49
Placentatie
De vorming van een placenta om de blastulatie
50
Gastrulatie
De kiembladvorming (van 2 naar 3 kiembladen) --> van epiblast en hyperblast naar ectoderm, mesoderm en endoderm
51
Primitiefknoop en -streep
= systeem om cellen naar binnen toe te migreren --> epiblast en hyperblast worden tegen elkaar geduwd en hierbij ontstaan twee deukjes, de toekomstige in- en uitgang van de darm - vanuit de epiblast gaan cellen naar de hyperblast en daar vervangen ze de hyperblast. = endoderm - hierna gaat de migratie van cellen verder, maar dan tussen de twee lagen. = mesoderm (intra) - epiblast = ectoderm
52
Ectoderm
Huid en centraal zenuwstelsel en pigmentcellen.
53
Endoderm
Epitheel dat grenst aan de buitenwereld Veel organen: gastrodestilatie organen + longen en blaas
54
Typen mesoderm
- axiaal mesoderm = chorda (midden, vormt nuclei pulposi van tussenwervelschijven en inductie neurulatie ) - paraxiaal mesoderm = opgedeeld in somieten, ligt in paren naast chorda (vormt wervelkolom, ribben, bindweefsel & spieren) - intermediair mesoderm = urogenitaal stelsel (mesonefros = oernier en metanefros = nier) - zijplaat mesoderm = splits in splanchnisch (tegen endoderm, viscerale bekleding organen en hart en grote vaten) en somatisch (pariëtale bekleding lichaamsholten, rompwand, extremiteiten) deel.
55
Functie hersenstam
regulatie life support functies
56
Functie cerebellum
Motorische coördinatie
57
Functie ruggenmerg
Bediening romp
58
Waar komt geen mesoderm?
- bij het hoofd en staart (caudaal) - oropharyngeale membraan: keel - coacale membraan: onderaan darmen
59
Chorda
Vormt de as van het lichaam
60
Soorten holten
- amnionholte - dooierzakholte (darmen) - extraembryonale coeloom (holte buiten embryo) - intraembryonale coeloom (holtes in embryo zelf)
61
Septum transversum
Vormt diafragma en lever
62
Pleuraholte
Hieruit groeien longen
63
Neuronen
zenuwcellen
64
Somatomotor systeem
- efferent
65
Visceromotor systeem
- efferent - gladde spieren en klieren
66
Functie astrocyten
- beschermen de neuronen; ze bedekken de cellen - de omgeving om neuronen constant houden - bloed-hersen barrière vormen Astrocyten liggen in het centrale zenuwstelsel
67
Ependymal cells
De epitheelcellen aan de binnenkant van de neurale buis. Deze zorgen voor de circulatie/flow van CSF (hersenvloeistof)
68
Mononuclear phagocyte
= opruimsysteem
69
Satelietcellen
Heeft zelfde functie als astrocyten, maar dan in peripheral zenuwstelsel (PNS)
70
Schwanncellen
- myelinating schwanncel (schede om axon maken) - niet-gemyelineseerde schwanncel (meerdere axonen in een bunden)
71
Onderverdeling centraal en peripheral zenuwstelsel
Anatomisch: CNS (brein en spinal cord), PNS (cranial nerves, spinal nerves en ganglia) Functioneel: CNS (somatisch: somatomotor en somatosensory), PNS (automatisch: visceromotor, viscerosensory)
72
Zakken rondom brein
Meningeal van bot naar CNS: - dura mater - arachnoid membraan - pia mater
73
Ascensus medullae
Het ruggenmerg groeit niet, dus komt tijdens de groei steeds hoger te liggen
74
Witte stof bestaat uit:
- vet, dus axonen met myelinen eromheen - voornamelijk draadjes
75
Grijze stof bestaat uit:
Neuronen
76
Wat voor zenuwen bevat de voorwortel?
efferente zenuwen
77
Wat voor zenuwen bevat de acherwortel?
afferente zenuwen
78
Hoe wordt een signaal doorgegeven in het autonoom zenuwstelsel?
= visceromotorsysteem 3-stap systeem (1ste motorneuron in het brein, 2de in hersenstam of ruggenmerg en 3e in het periferi)
79
Hoe wordt een signaal doorgegeven in het somatomotor zenuwstelsel?
2-stap systeem (1ste motorneuron in het brein, 2de in het ruggenmerg en deze is in verbinding met de spier)
80
Sympatisch zenuwstelsel
- tegenovergestelde van parasympatisch zenuwstelsel - door het hele lichaam - warmteregulatie (sudomotor, vasomotor en pilomotor)
81
parasymatisch zenuwstelsel
- tegenovergestelde van sympatisch zenuwstelsel - alleen in de romp, waar de organen liggen
82
Verschillen tussen parasympatisch en sympatisch zenuwstelsel
- ligging van het motorneuron in het ruggenmerg (sympatisch motorneuron > thoracaal, parasympatisch motorneuron > hersenstam en ??) - verschillende neurotransmitters (symp. > noradrenaline (NE), para. > acetylchloride (ACh))
83
Mesoderm
Vormt bindweefsel, spieren en botten.