BS 2 Het verteringsstelsel Flashcards

(30 cards)

1
Q

verteringsproducten

A

de kleine moleculen die ontstaan doordat grote organische moleculen uit de voedselbrij worden afgebroken door enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kringspieren

A

spieren die openingen sluiten, zitten in ze mond, anus, urinebuis en ogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

lengtespieren

A

spieren die organen kunnen verkorten, zitten in darmen, slokdarm en bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

darmperistaltiek

A

het afwisselend samentrekken van lengte- en kringspieren in de wand van het darmkanaal waardoor de voedselbrij wordt voortgeduwd, gekneed en gemengd met verteringssappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verteringssappen

A

worden aan de voedselbrij afgegeven door verteringsklieren en bevatten enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verteringsklieren

A

geven verteringssappen af aan de voedselbrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

mechanische vertering

A

kauwen en kneden en mengen (door darmperistaltiek) van de voedselbrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

chemische vertering

A

de bewerking van voedsel door enzymen in verteringssappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

huig

A

klein spiertje in de keel dat de neusholte afsluit bij slikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

strottenhoofd

A

kraakbeenstructuur in de keel die helpt bij ademhalen, slikken en stemvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

strotklepje

A

sluit de luchtpijp af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

slokdarm

A

verbindt de keelholte met de maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

maag

A
  • tijdelijke opslagplaats van voedsel,
  • sterk zuur milieu, door maagsap, waardoor bacteriën dood gaan,
  • slijm beschermt de wand tegen het maagsap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

maagportier/ pylorus

A

kringspieren bij de ingang en uitgang die het afsluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

maagsap

A

wordt door maagsapklieren geproduceerd, zorgt voor een sterk zuur milieu waarin bacteriën doodgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

twaalfvingerige darm

A

eerste deel van de dunne darm, vermengt gal en alvleessap met de voedselbrij

17
Q

lever

A

produceert gal

18
Q

gal

A

bevat galkleurstoffen en galzouten, het wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas en afgevoerd via de galbuis

19
Q

galblaas

A

plek waar gal tijdelijk wordt opgeslagen

20
Q

galkleurstoffen

A

afbraakproducten van dode rode bloedcellen

21
Q

galzouten

A

verdelen grote vetdruppels in het voedsel in kleine druppeltjes

22
Q

emulgeren

A

het verdelen van vet in kleine druppeltjes door galzouten

23
Q

alvleesklier/ pancreas

A

produceert alvleessap

24
Q

alvleessap

A

spijsverteringssap uit de alvleesklier dat vetten, eiwitten en koolhydraten afbreekt.

25
fagocytose
opnemen van voedsel in de cel door het afsnoeren van blaasjes
26
voedingsvacuolen
een blaasje met voedingsstoffen dat ontstaat door instulpingen en afsnoering van het celmembraan
27
intracellulaire vertering
vertering in de cel
28
extracellulaire vertering
vertering vindt plaats in een speciale ruimte in het lichaam
29
maagdarmholte
een holte in het lichaam met maar 1 opening die mond en anus tegelijk is en waarin vertering van voedsel plaatsvindt
30