BW 1 - SKELET EN SPIEREN Flashcards

(62 cards)

1
Q

Os

A

Bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onderkaak

A

Os Mandibula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bovenkaak

A

Os Maxillaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Schedel

A

Cranium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sleutelbeen

A

Clavicula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Schouderblad

A

Scapula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bovenarm

A

Humerus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Borstbeen

A

Sternum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ribben(kast)

A

Costae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wervelkolom/lendewervels

A

Vertebrae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bekken

A

Pelvis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Heiligbeen

A

Sacrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Staartbeen / Stuitje

A

Coccygis/ Coccyx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Schaambeen

A

Pubis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zitbeen

A

Isschium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dijbeen

A

Femur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Knieschijf

A

Patella

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Scheenbeen

A

Tibia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kuitbeen

A

Fibula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Voetwortelbeen

A

Tarsi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Middenvoetsbeentjes

A

Metatarsi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Teenkootjes

A

Phalanges

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Ellepijp

A

Ulna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Spaakbeen

A

Radius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Handwortelbeentjes
Carpi
26
Middenhandsbeentjes
Metacarpi
27
Vingerkootjes
Phalanges
28
Nekwervels/ Cervicaal
C1 t/m C7
29
Borstwervels/ Thoracaal
T1 t/m T12
30
Lendewervels/ Lumbaal
L1 t/m L5
31
Heiligbeen/ Sacrum
Staartbeen/ Coccyx 🡪 S1 t/m S5
32
Hoeveel botten heeft de mens?
Bij de geboorte heb je 270 botten, een volwassene heeft er 206.
33
Welk bot is het kleinste bot?
Het kleinste botje is de Stijgbeugel
34
Functies skelet
Ondersteuning Beweging Aanhechting (met spieren = bewegen) Bescherming Aanmaak rode bloedcellen Opslag calcium + fosfaat
35
Vitamines en mineralen bot
99% van calcium is opgeslagen in je botten, dit zorgt voor; Hardheid van botten Spiercontracties Elektrische signalen van zenuwcellen Een tekort aan calcium leidt tot slechte verkalking – krombuigen pijpbeenderen. Vitamine D – opname van calcium in darmen, kan het lichaam zelf maken, beter met zonlicht. Vitamine C – aanmaak van collageen, flexibel houden.
36
Vitamines en mineralen bot let op!
Compartimentsyndroom; kan ontstaan na een fractuur van een lang bot. Het compartimentsyndroom ontstaat wanneer een beschadigde spier, die wordt omringd door niet-elastische weefsels, opzwelt. De weefsels knellen de spier af. Hierdoor neemt de druk binnen het lichaamsdeel toe waardoor de bloedtoevoer afneemt. We moeten in dit geval direct actie ondernemen, anders sterft de spier af. Necrose door afbraak botweefsel Zenuwbeschadiging Grote vaatcomplicaties 🡪 bv bekken kan veel bloed opvangen (onopgemerkt).
37
Verschillende soorten botten
Platte beenderen Schouderblad, borstbeen, ribben, heupbeen, schedel. (Aanmaak beenmerg) Breed, lang en plat. Groot oppervlakte, goed om kracht op uit te oefenen. Korte/ Onregelmatige beenderen Knieschijf, wervels, voet- en handwortelbeenderen, kaak. Zijn vrij massief, compact, hard. Lopen uiteen in vorm en functie. Pijpbeenderen Alle andere beenderen: dijbeen, scheenbeen, opperarmbeen, middenvoet/hand beentjes, kootjes. (Zorgen het meest voor groei) Langer dan breed. Zit geel beenmerg in 🡪 voor vetten. Sesambeentjes Tongbeen, knieschijf. (Zitten niet vast aan bot maar aan een pees). Zwevende botten, zijn er niet veel van; patella, tongbeen Schouder is lastig/ complex veel aanhechtingen.
38
Botverbindingen
Wanneer wervels tot elkaar vergroeid zijn tot 1 verbinding zoals je heiligbeen. Verbinding door een naad zoals je schedelbeenderen. Door kraakbeen; ringen tussen wervels. Door gewrichten: vingerkootjes.
39
Botopbouw
Osteocyten 2% | Collageen | Botmatrix Osteoblasten | Sterk en flexibel Bouwen bot op | Calcium en Fosfaat Osteocyten | Hard en Kwetsbaar Osteoclasten | Ruimen op (zie afbeelding botopbouw in samenvatting)
40
Botopbouw (osteogenese)
opbouw in het bot Bij afbraak komt calcium en fosfaat vrij, de osteoclast maakt dit los.
41
Botopbouw (Osteoblasten)
bouwt botten op; groeien erin en dan noemen we ze osteocyten 🡪 deze houden de botweefsels in de gaten. Osteoblasten zitten in de groeischijven (die zijn alleen zichtbaar bij onvolgroeide botten). maken matrix/tussencelvloeistof aan.
42
Botopbouw (Osteocyt)
osteoblast die klaar is met opbouwen
43
Botopbouw (Osteoclasten)
breekt botten af/ weg. Binnenste laag periost, dit zie je alleen bij onvolgroeide botten in de groeischijven.
44
Blasten en Clasten moeten in evenwicht zijn:
Osteopenie > een tekort aan botweefsel tot 2,5 Osteoperose = botontkalking 🡪 osteoclast breek te snel af (meting van botdichtheid)
45
Botfracturen, genezing in 5 fasen:
Breukfase 🡪 vorming van een hematoom in de fractuur. Buiten de fractuur wordt het hematoom door het periost begrensd A. meer bloedvaten ontwikkelen B. granulatiefase; verharding bloeduitstorting mbv granulatieweefsel onder vorming van een ‘callus’ (nieuwe zachte verbinding van het bot, vormt een soort manchet rond de fractuur. 3-4 weken. Callus verharding door afzetten van mineralen. Remodelleringsfase 🡪 sponsachtig bot wordt vervangen door compact bot; gedeelte interne callus wordt verwijderd ten gunste van de mergholte.
46
Fysiologie gewrichten
Twee of meer botten die met elkaar in verbinding staan waardoor een beweging kan worden gemaakt. In de meeste gewrichten zijn de uiteinden voorzien van kraakbeen. Zo worden botten beschermd en helpt het bij het maken van glijbewegingen.
47
Verschillende soorten gewrichten
Scharniergewricht 🡪 buigen Condylairgewricht 🡪 buigen en een beetje draaien Kogelgewricht 🡪 kop & kom, kan draaien (vb schouder en heup) Zadelgewricht 🡪 duim 🡪 kan bijna alle kanten op, buigen en in rondje draaien. Anders dan condylair door uiterlijk botten. Rolgewricht 🡪 draaien in elkaar; rollen/ bewegen tov elkaar (ulna en radius) Vlakgewricht 🡪 schuiven (carpalia)
48
Functie spierstelsel
Beweging Handhaving van de lichaamshouding Ondersteuning Bescherming Verwarming
49
Verschillende soorten spierweefsel:
Skeletspier: Dwarsgestreepte spieren, triceps, biceps etc. Glad spierweefsel: Aan de binnenkant van bv je bloedvaten, zodat dit weefsel in en uit kan rekken. Hartspier: zit echt alleen maar in je hart. Kenmerk; het doorzenden van elektrische signalen. Spier zit altijd met pees aan bot en is goed doorbloed.
50
Nodig voor beweging:
Beweging: Motorische zenuw Spier Twee pezen Gewricht tussen 2 botten Twee botten
51
Antagonist & synergist
Antagonist: 2 spieren die ten opzichte van elkaar werken (wanneer triceps is aangespannen is de biceps ontspannen en andersom). Synergist: Die versterken elkaars beweging, vorm van samenwerking.
52
Scoliose
is een zijwaartse kromming van de wervelkolom, waardoor de rug een S- of C-vorm krijgt. Dit kan aangeboren zijn, ontstaan door een groeistoornis of zonder duidelijke oorzaak voorkomen. Komt vaker voor bij vrouwen dan mannen. Wanneer het heel ernstig is kan het klachten geven bij ademhaling en darmen. Operatie is mogelijk > platen + schroeven. Krommingen: Kyphosis 🡪 naar buiten/ thoracaal Lordosis 🡪 naar binnen/ cervicaal en lumbaal
53
De epifysairschijf
ook wel groeischijf genoemd, is een kraakbeenlaag aan het einde van lange botten waar botgroei plaatsvindt bij kinderen en tieners. Wanneer de groei stopt, verbeent deze schijf.
54
De schacht
van een bot is het lange, middelste gedeelte van een pijpbeen, zoals het dijbeen. Het is voornamelijk opgebouwd uit compact bot en zorgt voor stevigheid en ondersteuning.
55
Het periost
is het dunne, maar sterke bindweefselvlies dat het bot bedekt. Het bevat bloedvaten en zenuwen en speelt een belangrijke rol bij botgroei en herstel na een breuk.
56
Tonus
verwijst naar de basale spierspanning in rust. Dit zorgt ervoor dat spieren altijd een lichte spanning hebben, zodat ze direct kunnen aanspannen wanneer dat nodig is.
57
Adductie
is een beweging waarbij een lichaamsdeel naar het midden van het lichaam toe beweegt, zoals het sluiten van de benen of het naar binnen brengen van de arm.
58
Abductie
is het tegenovergestelde van adductie en betekent dat een lichaamsdeel van het lichaam af beweegt, zoals het zijwaarts optillen van een arm of been.
59
Flexie
is het buigen van een gewricht, waardoor de hoek tussen twee botten kleiner wordt, zoals het buigen van de knie of het maken van een vuist met de hand.
60
Extensie
is het strekken van een gewricht, waardoor de hoek tussen twee botten groter wordt, zoals het strekken van de knie of het naar achteren buigen van de rug.
61
Exorotatie
is een draaiende beweging van een ledemaat naar buiten toe, zoals het naar buiten draaien van de voet of het roteren van de schouder naar buiten.
62
Endorotatie
is het tegenovergestelde van exorotatie en betekent een draaiing naar binnen toe, zoals het naar binnen draaien van de voet of het draaien van de schouder naar voren.