BW 1 - SKELET EN SPIEREN Flashcards
(62 cards)
1
Q
Os
A
Bot
2
Q
Onderkaak
A
Os Mandibula
3
Q
Bovenkaak
A
Os Maxillaris
4
Q
Schedel
A
Cranium
5
Q
Sleutelbeen
A
Clavicula
6
Q
Schouderblad
A
Scapula
7
Q
Bovenarm
A
Humerus
8
Q
Borstbeen
A
Sternum
9
Q
Ribben(kast)
A
Costae
10
Q
Wervelkolom/lendewervels
A
Vertebrae
11
Q
Bekken
A
Pelvis
12
Q
Heiligbeen
A
Sacrum
13
Q
Staartbeen / Stuitje
A
Coccygis/ Coccyx
14
Q
Schaambeen
A
Pubis
15
Q
Zitbeen
A
Isschium
16
Q
Dijbeen
A
Femur
17
Q
Knieschijf
A
Patella
18
Q
Scheenbeen
A
Tibia
19
Q
Kuitbeen
A
Fibula
20
Q
Voetwortelbeen
A
Tarsi
21
Q
Middenvoetsbeentjes
A
Metatarsi
22
Q
Teenkootjes
A
Phalanges
23
Q
Ellepijp
A
Ulna
24
Q
Spaakbeen
A
Radius
25
Handwortelbeentjes
Carpi
26
Middenhandsbeentjes
Metacarpi
27
Vingerkootjes
Phalanges
28
Nekwervels/ Cervicaal
C1 t/m C7
29
Borstwervels/ Thoracaal
T1 t/m T12
30
Lendewervels/ Lumbaal
L1 t/m L5
31
Heiligbeen/ Sacrum
Staartbeen/ Coccyx 🡪 S1 t/m S5
32
Hoeveel botten heeft de mens?
Bij de geboorte heb je 270 botten, een volwassene heeft er 206.
33
Welk bot is het kleinste bot?
Het kleinste botje is de Stijgbeugel
34
Functies skelet
Ondersteuning
Beweging
Aanhechting (met spieren = bewegen)
Bescherming
Aanmaak rode bloedcellen
Opslag calcium + fosfaat
35
Vitamines en mineralen bot
99% van calcium is opgeslagen in je botten, dit zorgt voor;
Hardheid van botten
Spiercontracties
Elektrische signalen van zenuwcellen
Een tekort aan calcium leidt tot slechte verkalking – krombuigen pijpbeenderen.
Vitamine D – opname van calcium in darmen, kan het lichaam zelf maken, beter met zonlicht.
Vitamine C – aanmaak van collageen, flexibel houden.
36
Vitamines en mineralen bot let op!
Compartimentsyndroom; kan ontstaan na een fractuur van een lang bot. Het compartimentsyndroom ontstaat wanneer een beschadigde spier, die wordt omringd door niet-elastische weefsels, opzwelt. De weefsels knellen de spier af. Hierdoor neemt de druk binnen het lichaamsdeel toe waardoor de bloedtoevoer afneemt. We moeten in dit geval direct actie ondernemen, anders sterft de spier af.
Necrose door afbraak botweefsel
Zenuwbeschadiging
Grote vaatcomplicaties 🡪 bv bekken kan veel bloed opvangen (onopgemerkt).
37
Verschillende soorten botten
Platte beenderen
Schouderblad, borstbeen, ribben, heupbeen, schedel. (Aanmaak beenmerg)
Breed, lang en plat. Groot oppervlakte, goed om kracht op uit te oefenen.
Korte/ Onregelmatige beenderen
Knieschijf, wervels, voet- en handwortelbeenderen, kaak.
Zijn vrij massief, compact, hard. Lopen uiteen in vorm en functie.
Pijpbeenderen
Alle andere beenderen: dijbeen, scheenbeen, opperarmbeen, middenvoet/hand beentjes, kootjes. (Zorgen het meest voor groei)
Langer dan breed. Zit geel beenmerg in 🡪 voor vetten.
Sesambeentjes
Tongbeen, knieschijf. (Zitten niet vast aan bot maar aan een pees). Zwevende botten, zijn er niet veel van; patella, tongbeen
Schouder is lastig/ complex veel aanhechtingen.
38
Botverbindingen
Wanneer wervels tot elkaar vergroeid zijn tot 1 verbinding zoals je heiligbeen.
Verbinding door een naad zoals je schedelbeenderen.
Door kraakbeen; ringen tussen wervels.
Door gewrichten: vingerkootjes.
39
Botopbouw
Osteocyten 2% | Collageen | Botmatrix
Osteoblasten | Sterk en flexibel
Bouwen bot op | Calcium en Fosfaat
Osteocyten | Hard en Kwetsbaar
Osteoclasten | Ruimen op
(zie afbeelding botopbouw in samenvatting)
40
Botopbouw (osteogenese)
opbouw in het bot
Bij afbraak komt calcium en fosfaat vrij, de osteoclast maakt dit los.
41
Botopbouw (Osteoblasten)
bouwt botten op; groeien erin en dan noemen we ze osteocyten 🡪 deze houden de botweefsels in de gaten. Osteoblasten zitten in de groeischijven (die zijn alleen zichtbaar bij onvolgroeide botten). maken matrix/tussencelvloeistof aan.
42
Botopbouw (Osteocyt)
osteoblast die klaar is met opbouwen
43
Botopbouw (Osteoclasten)
breekt botten af/ weg.
Binnenste laag periost, dit zie je alleen bij onvolgroeide botten in de groeischijven.
44
Blasten en Clasten moeten in evenwicht zijn:
Osteopenie > een tekort aan botweefsel tot 2,5
Osteoperose = botontkalking 🡪 osteoclast breek te snel af (meting van botdichtheid)
45
Botfracturen, genezing in 5 fasen:
Breukfase 🡪 vorming van een hematoom in de fractuur. Buiten de fractuur wordt het hematoom door het periost begrensd
A. meer bloedvaten ontwikkelen
B. granulatiefase; verharding bloeduitstorting mbv granulatieweefsel onder vorming van een ‘callus’ (nieuwe zachte verbinding van het bot, vormt een soort manchet rond de fractuur. 3-4 weken.
Callus verharding door afzetten van mineralen.
Remodelleringsfase 🡪 sponsachtig bot wordt vervangen door compact bot; gedeelte interne callus wordt verwijderd ten gunste van de mergholte.
46
Fysiologie gewrichten
Twee of meer botten die met elkaar in verbinding staan waardoor een beweging kan worden gemaakt. In de meeste gewrichten zijn de uiteinden voorzien van kraakbeen. Zo worden botten beschermd en helpt het bij het maken van glijbewegingen.
47
Verschillende soorten gewrichten
Scharniergewricht 🡪 buigen
Condylairgewricht 🡪 buigen en een beetje draaien
Kogelgewricht 🡪 kop & kom, kan draaien (vb schouder en heup)
Zadelgewricht 🡪 duim 🡪 kan bijna alle kanten op, buigen en in rondje draaien. Anders dan condylair door uiterlijk botten.
Rolgewricht 🡪 draaien in elkaar; rollen/ bewegen tov elkaar (ulna en radius)
Vlakgewricht 🡪 schuiven (carpalia)
48
Functie spierstelsel
Beweging
Handhaving van de lichaamshouding
Ondersteuning
Bescherming
Verwarming
49
Verschillende soorten spierweefsel:
Skeletspier: Dwarsgestreepte spieren, triceps, biceps etc.
Glad spierweefsel: Aan de binnenkant van bv je bloedvaten, zodat dit weefsel in en uit kan rekken.
Hartspier: zit echt alleen maar in je hart. Kenmerk; het doorzenden van elektrische signalen.
Spier zit altijd met pees aan bot en is goed doorbloed.
50
Nodig voor beweging:
Beweging:
Motorische zenuw
Spier
Twee pezen
Gewricht tussen 2 botten
Twee botten
51
Antagonist & synergist
Antagonist: 2 spieren die ten opzichte van elkaar werken (wanneer triceps is aangespannen is de biceps ontspannen en andersom).
Synergist: Die versterken elkaars beweging, vorm van samenwerking.
52
Scoliose
is een zijwaartse kromming van de wervelkolom, waardoor de rug een S- of C-vorm krijgt. Dit kan aangeboren zijn, ontstaan door een groeistoornis of zonder duidelijke oorzaak voorkomen. Komt vaker voor bij vrouwen dan mannen. Wanneer het heel ernstig is kan het klachten geven bij ademhaling en darmen. Operatie is mogelijk > platen + schroeven. Krommingen:
Kyphosis 🡪 naar buiten/ thoracaal
Lordosis 🡪 naar binnen/ cervicaal en lumbaal
53
De epifysairschijf
ook wel groeischijf genoemd, is een kraakbeenlaag aan het einde van lange botten waar botgroei plaatsvindt bij kinderen en tieners. Wanneer de groei stopt, verbeent deze schijf.
54
De schacht
van een bot is het lange, middelste gedeelte van een pijpbeen, zoals het dijbeen. Het is voornamelijk opgebouwd uit compact bot en zorgt voor stevigheid en ondersteuning.
55
Het periost
is het dunne, maar sterke bindweefselvlies dat het bot bedekt. Het bevat bloedvaten en zenuwen en speelt een belangrijke rol bij botgroei en herstel na een breuk.
56
Tonus
verwijst naar de basale spierspanning in rust. Dit zorgt ervoor dat spieren altijd een lichte spanning hebben, zodat ze direct kunnen aanspannen wanneer dat nodig is.
57
Adductie
is een beweging waarbij een lichaamsdeel naar het midden van het lichaam toe beweegt, zoals het sluiten van de benen of het naar binnen brengen van de arm.
58
Abductie
is het tegenovergestelde van adductie en betekent dat een lichaamsdeel van het lichaam af beweegt, zoals het zijwaarts optillen van een arm of been.
59
Flexie
is het buigen van een gewricht, waardoor de hoek tussen twee botten kleiner wordt, zoals het buigen van de knie of het maken van een vuist met de hand.
60
Extensie
is het strekken van een gewricht, waardoor de hoek tussen twee botten groter wordt, zoals het strekken van de knie of het naar achteren buigen van de rug.
61
Exorotatie
is een draaiende beweging van een ledemaat naar buiten toe, zoals het naar buiten draaien van de voet of het roteren van de schouder naar buiten.
62
Endorotatie
is het tegenovergestelde van exorotatie en betekent een draaiing naar binnen toe, zoals het naar binnen draaien van de voet of het draaien van de schouder naar voren.