caput 2 Flashcards

(114 cards)

1
Q

dolus

A

doli m de list

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ventus

A

venti m de wind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ara

A

arae v het altaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gratia

A

gratiae v de charme, het aanzien, de dank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

oraculum

A

oraculi o het orakel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

laetus

A

-a -um vrolijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

maestus

A

-a -um treurig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sacer

A

sacra, sacrum heilig, gewijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

auctor

A

auctoris m de dader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sacerdos

A

sacerdotis m de priester

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

condicio

A

condicionis v de voorwaarde, de toestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

difficilis

A

-, difficile, difficilis moeilijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

stare

A

-o staan, blijven staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

errare

A

-o zwerven, zich vergissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

navigare

A

-o varen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

respondere

A

-eo antwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

desinere

A

-o ophouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

exigere

A

-o uitdrijven, eisen, voltooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ponere

A

-o plaatsen, neerleggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

solvere

A

-o losmaken, bevrijden, betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

trahere

A

-o trekken, rekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

caedere

A

-o hakken, doden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

iacere

A

-io werpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

rapere

A

-io grijpen, roven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
tam
bijwoord zo, zozeer
26
gloria
gloriae v de roem
27
appellare
-o aanspreken, noemen
28
dare
-o geven
29
iuvare
-o helpen
30
ornare
-o versieren, in orde brengen
31
vetare
-o verbieden
32
apparere
-eo verschijnen, blijken
33
complere
-eo vullen
34
exercere
-eo oefenen
35
iubere
-eo bevelen
36
manere
-eo blijven
37
tenere
-eo vasthouden
38
abdere
-o verbergen
39
agere
-o voortdrijven, doen
40
cedere
-o gaan, wijken
41
cogere
-o bijeenbrengen, dwingen
42
currere
-o lopen
43
mittere
-o zenden, laten gaan
44
committere
-o begaan, toevertrouwen, beginnen
45
promittere
-o beloven
46
tendere
-o spannen, streven, gaan
47
defendere
-o verdedigen, afweren
48
sentire
-io voelen, merken, menen
49
fugere
-io ontvluchten
50
sive
voegwoord hetzij, of als
51
taurus
tauri m de stier
52
vir
viri m de man
53
hasta
hastae v de lans
54
patria
patriae v het vaderland
55
membrum
membri o het lid
56
miser
-a -um ongelukkig
57
parvus
-a -um klein
58
quantus
-a -um hoe groot?; zo groot als
59
socius
-i de bondgenoot, de deelgenoot
60
arx
arcis v de burcht
61
classis
classis v de vloot
62
vis
geen gen. v de kracht, het geweld
63
mare
maris o de zee
64
moenia
moenium o mv de stadsmuren
65
scelus
sceleris o de misdaad
66
certare
-o strijden
67
iactare
-o slingeren
68
solere
-eo gewoon zijn
69
videre
-eo zien
70
accidere
-it het gebeurt
71
incendere
-o in brand steken
72
occidere
-o doden
73
petere
-o gaan naar, vragen
74
numquam
bijwoord nooit
75
procul
bijwoord ver; van ver
76
contra+acc
voorzetsel tegenover
77
intra+acc
voorzetsel binnen
78
ecce!
tussenwerpsel kijk!
79
postquam
voegwoord nadat
80
invidia
invidiae v de jaloezie, de haat
81
vexare
-o kwellen, plagen
82
metuere
-o vrezen
83
ostendere
-o tonen
84
ruere
-o vooruitstormen; instorten
85
vincere
-o overwinnen, overtreffen
86
invenire
-io vinden, ontdekken
87
venire
-io komen
88
propter+acc
voorzetsel wegens
89
componere
-o samenplaatsen, opstellen
90
considere
-o gaan zitten
91
convenire
-io samenkomen, overeenkomen
92
corripere
-io vastgrijpen, meesleuren
93
providere
-eo voorzien, zorgen voor
94
procedere
-o vooruitgaan
95
prodesse
-sum+dat nuttig zijn
96
reddere
-o teruggeven, maken tot
97
redire
-eo terugkeren
98
referre
-o terugbrengen, rapporteren
99
callidus
-a -um sluw
100
timidus
-a -um bang
101
caput
capitis o het hoofd, het hoofdstuk
102
damnare
-o veroordelen
103
haud
bijwoord helemaal niet
104
reliquus
-a -um overig
105
appropinquare
-o+dat naderen
106
vincire
-io binden, boeien
107
una
bijwoord samen
108
rex
regis m de koning
109
regina
reginae v de koningin
110
regia
regiae v het paleis
111
regnum
regni o het koninkrijk, de heerschappij
112
regius
-a -um koninklijk
113
regio
regionis v de streek
114
regnare
-o heersen