Caput1 Werkwoorden Flashcards
(22 cards)
1
Q
Sunt
A
(Zij) zijn
2
Q
Laborare
A
Laboro
Werken,lijden
3
Q
Apparere
A
Appareo
Verschijnen,blijken
4
Q
Dormire
A
Dormio
Slapen
5
Q
Cogitare
A
Cogito
Nadenken
6
Q
Dare
A
Do
Geven
7
Q
Narrare
A
Narro
Vertellen
8
Q
Rogare
A
Rogo
Vragen
9
Q
Spectare
A
Specto
(Be)kijken,op het oog hebben
10
Q
Stare
A
Sto
Staan,blijven staan
11
Q
Gaudere
A
Gaudeo
Blij zijn
12
Q
Habere
A
Habeo
Hebben,houden,beschouwen als
13
Q
Sedere
A
Sedeo
Zitten
14
Q
Venire
A
Venio
Komen
15
Q
Esse
A
Sum
Zijn,bestaan
16
Q
Clamare
A
Clamo
Roepen
17
Q
Properare
A
Propero
Zich haasten
18
Q
Respondere
A
Respondeo
Antwoorden
19
Q
Videre
A
Video
Zien
20
Q
Aperire
A
Aperio
Openen,onthullen
21
Q
Ivenire
A
Invenio
Vinden,ontdekken
22
Q
Est
A
(Hij/zij/het) is