Celbiology 1 Flashcards

(68 cards)

1
Q

Fibrous

A

strakke structuur door de triple helix van collageen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Disordened

A

minder vaste/rekbare structuur door elastine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ubiquitine

A

Targetin eiwit voor proteosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

E1/2/3

A

Eiwit complexen die helpen ubiquitine te binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

GAP

A

Hydrolyseert GTP tot GDP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

GEF

A

Koppelt GDP los waardoor GTP kan binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ABC

A

ATP binding zorgt voor een conformatieverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

P-type

A

fosforylering (P afkomstig van ATP) zorgt voor een conformatieverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ATPase

A

ATP binding zorgt voor een
conformatieverandering waarbij stoffen kunnen binden. Autofosforylatie van het enzym waarbij ADP los laat en ATP bindt (gevolgd door conformatieverandering). De gebonden stoffen worden losgelaten en de fosfaatgroep laat los → cyclus begint opnieuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

N/K-pump

A

3 Na plus uit en 2 K in. Zorgt voor elecktrochemisch gradient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Glycine/GABA

A

Inhiberend neurotransmitters, door membraampotentiaal negatiever te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Acetylcholine

A

Exciterend neurotransmitter, door depolarisatie en actiepotentiaal door meer positieve ionen de cel in te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Karyopherines

A

groep eiwitten betrokken bij transport van moleculen tussen het cytoplasma en de nucleus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ran-GTP

A

bindt aan exportins en importins om stoffen een kern in en uit te transporteren. (Ran-GTP <=> Ran-GDP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

SRP

A

Signal recognition particle, zodat ribosoom translatie in het ER lummen kan uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Calnexin

A

Herkent een eiwit als het nog niet goed is gevouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

IRE1/PERK/ATFG

A

response om te zorgen dat eiwitten wanneer deze niet goed gevouwen worden, goed gevouwen worden, feedback geven zodat het eiwit niet afgeschreven gaat worden of het eiwit afgebroken wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

COPII

A

coating eiwit voor veshicles die ER specifiek zijn. Binden aan adaptor protein die aan een cargo receptor protein gebonden is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

COPI

A

coating eiwit voor veshicles die Golgi specifiek zijn. Binden aan adaptor protein die aan een cargo receptor protein gebonden is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Clathrin

A

coating eiwit voor veshicles bij endocytose plaats vindt. Binden aan adaptor protein die aan een cargo receptor protein gebonden is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Dynamin

A

zorgt voor het afknijpen van het membraan waardoor de vesicle los komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

PIP

A

Intermembraam eiwit waaraan meerdere eiwitten kunnen binden. Door inotycol van PIP op meerdere plekken te fosforyleren wordt deze specifiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hsp70

A

zorgt er uiteindelijk voor dat de adapter en coat eiwitten los laten van het vesicle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

V-snare

A

zorgt voor fuseren van de vesicle met het organel. Cargo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
T-snare
zorgt voor fuseren van de vesicle met het organel. Target
26
KDEL
Een specifieke aminozuur sequentie in het eiwit zorgt ervoor dat het eiwit terug getarget wordt naar het ER
27
Cis/midden/trans
Cis kant: Vooral betrokken bij fosforylatie van oligosacchariden en lysosomale eiwitten Midden:Betrokken bij het veranderen van suikergroepen als laatste modificatie Twee verschillende soorten glycosyleringen: - High mannose oligosaccharide glycosylering - Complex oligosaccharide glycosylering Trans: Belangrijk voor targeting naar het juiste organel
28
High mannose glycosylering
plakken van veel mannoses, Gevoelig voor Endo H enzym
29
Complex oligosaccharide glycosylering
plakken van verschillende suikergroepen, Niet gevoelig voor Endo H enzym
30
Endo H
Regulator voor glycosylering
31
Contact dependent
een signaal wordt gepresenteerd wat door een andere cel herkent wordt
32
Paracrine
bepaalde stoffen (bijvoorbeeld cytokines) worden aangemaakt en deze kunnen herkent worden door naastliggende cellen
33
Synaptic
in de synaps kunnen bepaalde neurotransmitters worden doorgegeven (hierbij wordt een elektrisch signaal omgezet tot een chemisch signaal)
34
Endocrine
stoffen (hormonen) worden aangemaakt en via het bloed getransporteerd naar organen waar het een functie heeft
35
Autocrine
een stof die een cel zelf aanmaakt kan zorgen voor verdere activatie of remming van zichzelf
36
Ionkanalen
binding van een signaalmolecuul zorgt voor conformatieverandering van het kanaal waardoor specifieke ionen kunnen passeren of het kanaal juist sluit
37
GPCR
Signaal, GPCR, aplha/beta/gamma domein, phospholipase C-B, 4, 5-biphosphate => inositol (ligand calcium channel) + diaglycerol (protein kinase C)
38
Enzyme-coupled receptors
dimeren die op zichzelf niet actief zijn maar binding van een signaalmolecuul zorgt voor de activatie van een (katalytisch) domein
39
alpha/beta/gamma domain
GPCR domeinen, Alpha wordt GDP vervangen door GTP (GAP). Beta en gamma gaan met phospholipase samen werken om inositol van diaglycerol te knippen
40
RTK
Signaal, autofosforylatie receptor, IRS1 (PTB), Grb2 (SH2), Sos (SH3), PIP (pH), scaffold (SH3)
41
Receptor negative feedback
i. Receptor sequestration ii. Receptor down-regulation iii. Receptor inactivation iv. Inactivation of signaling protein v. Production of inhibitory protein
42
cAMP
Belangrijke second messenger is cyclic AMP
43
PKA
kan serines en threonines fosforyleren
44
MAPK
Ras-GTP, RAF, MEK, ERK (reeks van kinases die uiteindelijk celdeling stimuleren)
45
PI3K
Dimeer, Receptor, PI-3-kinase, PIP, PDK1, Atk, mTOR2, Bad, apoptose inhiberend enzyme (betrokken bij het inhiberen van de apoptose)
46
Jak-Stat
Cytokine, Receptor bij elkaar, autofosforylatie door Jak, fosforylatie van receptor, Stat bindt en fosforylatie, Stat dimeer zet genen aan (celdeling, immuunrespons en celdood)
47
TGFB
TGFB, receptoren klasse 1 en 2, Klasse 1 geeft signaal door, Smad2/3 fosforylatie, Smad2/3/4 complex, activatie TGFB genen (wondheling)
48
NFKB
TNFa, receptor, IKK-complex, fosforylatie van IkB-NFKB (IkB laat los), NFKB kan genen in de kern aanzetten (ontstekingsreactie)
49
G1/S-CDK
komt op in de G1 fase en wordt na de G1 fase afgebroken
50
S-CDK
komt op tijdens de G1 fase en blijft lange tijd aanwezig (tot in de M-fase)
51
M-CDK
komt op tijdens de G2 fase en neemt tijdens de M fase weer af. Wordt geblokkeerd door cycline
52
T-loop
active site blokkeert, inhibatie door fosforylatie
53
CKI
Cdk inhibitory proteins
54
Cdc25
Cdk kan weer geactiveerd worden door het verwijderen van de fosfaatgroep
55
CAK
Fosforyleert T-loop
56
E2F
stimuleert vervolgens de gentranscriptie in de S-fase en daarmee andere cyclines aanzet
57
Mitogen
zijn stoffen die de celcyclus kunnen stimuleren door binding aan een RTK receptor
58
p27
kan binden aan actief Cdk en zo het complex inactiveren
59
p53
is normaal gesproken inactief aanwezig in de cel en wordt continu geproduceerd en afgebroken (gebonden aan Mdm2)
60
p21
is een CKI en kan dus een Cdk complex inactiveren
61
Thymosin
bindt monomeren en remt hiermee de groei van actine filamenten
62
profiline
zet een voor een nieuwe monomeren aan de keten (+ kant)
63
formin
bindt de groeiende actine keten en is gebonden aan profiline
64
Fimbrin/alpha-actinin
klein eiwit tussen de F-actines waardoor deze dicht op elkaar komen te liggen/groter eiwit waardoor F-actines verder van elkaar af liggen
65
Cofilin
kan binden aan actine en zorgen voor strakke conformatie van actine
66
Kinesin
Microtubuli motor eiwitten. Beweegt door ATP te hydrolyseren tot ADP. Vervolgens wordt een ADP verwijdert en ATP gebonden
67
GαS/I/Q
Activatie van adenylaat cyclase / inactivatie van adenylaat cyclase / is betrokken bij IP3 pathway
68
SERCA
Ca-pump