Centraal veneuze katheter Flashcards

(30 cards)

1
Q

Antimicrobieel

A

Tegen micro-organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aseptisch

A

Vrij van ziektekiemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aspiratie

A

Opzuigen, het uitoefenen van negatieve druk om te onderzoeken of bloed terugkeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

BSI

A

Blood stream infection

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

CLABSI

A

Central Line Associated Blood Stream Infection

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Collateralen

A

Nieuw gevormd bloedvat dat een verbinding maakt tussen bloedvaten die normaliter niet verbonden zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

CVVH

A

Continue VenoVeneuze Hemofiltratie = nierfunctievervangende therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cyanose

A

Blauwachtige, donkerpaarse verkleuring van de huid en slijmvliezen door onvoldoende verzadigd Hb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Distaal

A

Ondergelegen, verder van het centrum van het lichaam gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Extravasatie

A

Vloeistof die buiten het bloedvat onderhuids terecht komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Extremiteiten

A

Uitstekende lichaamsdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Flebitis

A

Aderontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geïmpregneerd

A

Doordrongen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hub

A

Verbindingsstuk tussen katheter en infuussysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Huberpuntnaald

A

Niet-perforerende naald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Induratie

A

Plaatselijke verharding van weefsel door bindweefselvorming

17
Q

Luchtembool

A

Afsluiting/occlusie van een ader door een luchtbel

18
Q

Necrose

A

Eindstadium van celdood –> Afsterven

19
Q

Occlusief

A

Afsluitend, obstructie

20
Q

Periduraal

A

Buiten de dura mater in ruggenmerg

21
Q

Peritoneaal

22
Q

Pneumothorax

A

Lucht in de pleuraholte waardoor de long samenvalt

23
Q

Precipitaten

24
Q

Proximaal

A

Dichter bij het centrum van het lichaam gelegen

25
Purulent
Pus of etter
26
Suppuratief
Etterend
27
Tromboflebitis
Aderontsteking tgv een trombus
28
trombus
Bloedstolsel dat zich vormt op en vastzet aan beschadigde binnenzijde van een bloedvat
29
Valsalva manoeuvre
Poging om lucht uit het lichaam te persen terwijl men de adem inhoudt. Bv door op handrug te blazen of neus dicht te knijpen.
30
CINAS
Classificatie voor katheters over moeilijkheid INspuiten en ASpireren. Score 1-3 (1 = makkelijk, 3= onmogelijk) of X voor ongekend Bv. IN2AS1