Chapitre 3 💫 Flashcards
1
Q
Le moyen de transport
A
Het vervoersmiddel
2
Q
Le voyageur
A
De reiziger
3
Q
Le billet
A
Het ticket
4
Q
La destination
A
De bestemming
5
Q
En direction de
A
In de richting van
6
Q
Le départ
A
Het vertrek
7
Q
Les horaires
A
De dienstregeling
8
Q
Le retard
A
De vertraging
9
Q
La grève
A
De staking
10
Q
La circulation
A
Het verkeer
11
Q
Le renseignement
A
De inlichting
12
Q
Le/la prochaine
A
De volgende
13
Q
Dans deux minutes
A
Over 2 minuten
14
Q
La porte
A
De deur
15
Q
Bienvenue
A
Welkom
16
Q
Je suis désolé
A
Het spijt me
17
Q
Dépêche-toi
A
Schiet op
18
Q
Un instant
A
Één momentje
19
Q
Prenez
A
Neem
20
Q
Allez
A
Ga
21
Q
Seul(e)
A
Alleen
22
Q
Attendre
A
Wachten
23
Q
La gare
A
Het (trein)station
24
Q
La voie
A
Het spoor
25
Il part
Hij vertrekt
26
L’aller-Retour
Het retour
27
L’aller simple
De enkele reis
28
Changer
Overstappen
29
Manquer (le train)
(De trein) missen
30
L’avion
Het vliegtuig
31
Prendre le vélo
De fiets nemen
32
Aller à pied
Te voet gaan
33
La voiture
De auto
34
Éviter
Vermijden
35
Dormir
Slapen
36
Le logement
Het verblijf
37
La sortie
Het uitstapje
38
Le déchet
Het afval
39
La poubelle
De afvalbak
40
Fier, fière
Trots
41
Propre
Eigen, schoon
42
L’expérience
De ervaring
43
Les environs
De omgeving
44
Écolo(gique)
Milieubewust
45
La poule
De kip
46
Tellement
Zo, zoveel
47
D’ailleurs
Trouwens
48
Appris
Geleerd
49
à part cela
Buiten dat
50
Il y aura
Er zal/zullen zijn
51
On ira
We zullen gaan
52
On sera
We zullen zijn
53
On fera
We zullen doen/maken
54
L’avis
De mening
55
Pas mal
Niet slecht
56
Sale
Vies
57
Agréable
Prettig
58
En face de
Tegenover
59
à côté de
Naast
60
Les voisins
De buren
61
Nettoyer
Schoonmaken
62
Le petit déjeuner
Het ontbijt
63
La plage
Het strand
64
La salle de bains
De badkamer
65
Le lit
Het bed
66
Le bruit
Het lawaai
67
La chance
Het geluk
68
Gentil(e)
Aardig, lief
69
Proche
Dichtbij
70
Le mois
De maand
71
La région
De regio
72
La pluie
De regen
73
La saison
Het seizoen
74
La femme
De vrouw
75
L’homme
De man
76
Avoir envie de
Zin hebben in
77
Appeler
Noemen, bellen
78
Le temps libre
De vrije tijd
79
Bon marché
Goedkoop
80
Pour cela
Om die reden
81
C’est pourquoi
Daarom
82
Sucré(e)
Zoet
83
Salé(e)
Hartig, gezouten
84
Le miel
De honing
85
Le beurre
De boter
86
L’équipement
De uitrusting
87
Le retraité
De gepensioneerde
88
La particularité
De bijzonderheid
89
Le Maghreb
De landen in noord-afrika
90
Déguster
Proeven
91
Plaire
Bevallen
92
Abandonner
Verlaten
93
Jeter
Weggooien
