Chapter 1 Flashcards
(112 cards)
1
Q
Nice, pleasant
A
aangenaam
2
Q
To point at
A
aanwijzen
3
Q
- The last name
A
- De achternaam
4
Q
- Everything
A
- Alles
5
Q
- Other
A
- Ander
6
Q
- To answer
A
- beantwoorden
7
Q
- to check
A
- controleren
8
Q
- there
A
- daar
9
Q
- that
A
- dat
10
Q
- deep
A
- diep
11
Q
- teacher, the
A
- docent, de
12
Q
- dip, the
A
- dip, de
13
Q
- to do
A
- doen
14
Q
- double
A
- dubbel
15
Q
- a bit
A
- een beetje
16
Q
- and
A
- en
17
Q
- to go
A
- gaan
18
Q
- to play hangman
A
- galgje spelen
19
Q
- no
A
- geen
20
Q
- number, the
A
- getal, het
21
Q
- to give
A
- geven
22
Q
- nice, cosy, pleasant
A
- gezellig
23
Q
- good
A
- goed
24
Q
- group, the
A
- groep, de
25
- to have
- hebben
26
- very
- heel
27
- the / it
- het
28
- to be named, to be called
- heten
29
- how
- hoe
30
- how much
- hoeveel
31
- chapter, the
- hoofdstuk, het
32
- house, the
- huis, het
33
- rent, the
- huur, de
34
- year, the
- jaar, het
35
- boy, the
- jongen, de
36
- map, the
- kaart, de
37
- to look
- kijken
38
- to knock
- kloppen
39
- to come
- komen
40
- The sale
- koop, de
41
- head, the
- kop, de
42
- to get / to receive
- krijgen
43
- to be able, can
- kunnen
44
- country, the
- land, het
45
- the letter
- letter, de
46
- nice, fun
- leuk
47
- to read
- lezen
48
- line, the
- lijn, de
49
- to walk
- lopen
50
- to listen
- luisteren
51
- moon, the
- maan, de
52
- but
- maar
53
- to make, to do
- maken
54
- man, the
- man, de
55
- girl, the
- meisje, het
56
- with
- met
57
- tired
- moe
58
- mother, the
- moeder, de
59
- to have to
- moeten
60
- to be allowed to, may
- mogen
61
-name, the
-naam, de
62
- at
- naar
63
- no
- nee
64
not
niet
65
- new
- nieuw
66
- now
- nu
67
- zero
- nul
68
- exercise, the
- oefening, de
69
- also, too
- ook
70
- paper, the
- papier, het
71
- pen, the
- pen, de
72
- place, the
- plaats, de
73
- to talk
- praten
74
- fine
- prima
75
- to guess
- raden
76
- around
- rond
77
- together
- samen
78
- to write
- schrijven
79
- bad
- slecht
80
- to spell
- spellen
81
- to speak
- spreken
82
- street, the
- straat, de
83
- student, the
- student, de
84
- to study
- studeren
85
- language, the
- taal, de
86
- to draw
- tekenen
87
- text, the
- tekst, de
88
- phone number, the
- telefoonnummer, het
89
- from
- uit
90
- excellent
- uitstekend
91
- of / from
- van
92
- from
- vandaan
93
- much, many
- veel
94
- skin, the
- vel, het
95
- to tell
- vertellen
96
- first name, the
- voornaam, de
97
- question, the
- vraag, de
98
- to ask
- vragen
99
- friend, the (female)
- vriendin, de
100
- where
- waar
101
- True/Real/Authentic (Adjective)
- waar
102
- what / which
- welk(e)
103
- to work
- werken
104
- who
- wie
105
- to live
- wonen
106
- word, the
- woord, het
107
- to say
- zeggen
108
- to see
- zien
109
- to be / his
- zijn
110
- so
- zo
111
- to search
- zoeken
112
- south, the
- zuiden, het
