Chaymae!!! Flashcards

1
Q

onderzoeksvraag

A

Een vraag waar je zegt wat je gaat onderzoeken!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hypothese

A

Verspellende antwoord op je onderszoeksvraag!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De benodigdheden

A

Spullen/Voorwerpen die je nodig hebt om het te gebruiken tijdens het onderzoek!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De werkwijze

A

De stappen die je moet uitvoeren tijdens het onderzoek!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De waarneeming

A

De objectieve vaststelling aan de hand van de zintuigen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De interpretatie

A

Is een eigen subject die betekenis geeft aan de waarneming!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De grootheid

A

iets wat gemeten kan worden!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De eenheid

A

is een maat waarin een grootheid wordt uitgedrukt!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het meetbereik

A

is de maximale waarde die een meettoestel kan bepalen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De nauwkeurigheid

A

Is de kleinste schaalverdelin die een meettoestel kan bepalen!!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het besluit

A

De duidelijk antwoorden op de onderzoeksvraag!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De reflectie

A

De momenten waarmee je even stilstaat en na denkt dat in de toekomst slimmere acties maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Determineren

A

De benoemen van voorspellen van levende aan de hand van blijvende wezens die niet door de tijd verandere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De levensverschijnselen

A

De eigenschappen die allemaal levensorgasme beheren. Erzijn er zeven: ademen, voeden, uitschijden, waarnemen, bewegen, groeien en voortplanten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Levenloos

A

Nooit geleefd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dood

A

Niet meer leeft.

17
Q

De biotoop

A

Een plaats aar organismen samenleven onder bepaalde omgevingsfactoren.

18
Q

De biotopische factoren.

A

Zijn alle biotoop leven en die ook beën vloeden. Dat zijn dat zij onder andere planten, dieren, zwammen en bacteriën.

19
Q

De abiotische factoren

A

Zijn alle levenloze omgevingsfactoren die een biotoop kenmerken en beïnvloeden. Dat zijn onder andere temmperatuur, vochtigheid, lichtsterkte, windsterkte, geluidssterkte en bodemsoorten.

20
Q

De bloemplant

A

Is een plant die tijdens een bepaalde periode van het jaar bloemen kan dragen.

21
Q

Het gewervelde dier

A

Is een dier met een wervelkolom (ruggengraat)

22
Q

Het ongewervelde dier

A

een dier zonder wervelkolom (ruggengraat)

23
Q

Het meettoestel

A

Is een toestel waarmee je een welbepaalde abiotische facto kunt meten!