CMI-1 Flashcards

deeltoets (66 cards)

1
Q

Wat is het renale systeem?

A

Het renale systeem bestaat uit twee nieren, bijnieren, ureteren, een blaas en een urethra.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar liggen de nieren?

A

De nieren liggen retroperitoneaal, ter hoogte van de eerste lumbale wervel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het gewicht van een nier?

A

Een nier weegt tussen de 115 en 170 gram.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom ligt de rechternier lager dan de linker nier?

A

De rechternier ligt lager door de grootte van de lever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat beslaan de nieren in verhouding tot het totale lichaamsgewicht?

A

Samen beslaan de nieren ongeveer een half procent van het totale lichaamsgewicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke onderdelen bevat elke nier?

A

Elke nier bevat de hilus, medulla, cortex en het nierbekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de functie van de hilus?

A

De hilus is de plek waar de nierarterie en -zenuwen de nier binnenkomen, en de niervene, lymfevaten en ureter de nier verlaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van de glomeruli?

A

In de glomeruli wordt een ultrafiltraat gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoeveel procent van de cardiac output ontvangen de nieren?

A

De nieren ontvangen ongeveer 20% van de cardiac output.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de afferente arteriolen?

A

Afferente arteriolen zijn de bloedvaten die de glomerulaire capillairen binnenkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een nefron?

A

Een nefron is een functionele niereenheid dat bestaat uit een glomerulus en een tubulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de ruimte van Bowman?

A

De ruimte van Bowman is de ruimte die de glomerulus omringt en waar het filtraat naartoe stroomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke delen heeft de tubulus?

A

De tubulus bestaat uit de proximale tubulus, dunne afdalende en opstijgende deel van de lis van Henle, het dikke opstijgende deel van de lis van Henle, en de distale tubulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn oppervlakkige nefronen?

A

Oppervlakkige nefronen hebben korte kringen die tot aan de grens tussen de buitenste en binnenste medulla lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het juxtaglomerulaire apparaat?

A

Het juxtaglomerulaire apparaat bestaat uit juxtaglomerulaire cellen, macula densa en mesangiumcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat reguleert het juxtaglomerulaire apparaat?

A

Het juxtaglomerulaire apparaat reguleert de bloeddruk in de glomerulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het lichaampje van Malpighi?

A

Het lichaampje van Malpighi is de locatie waar het glomerulaire filtraat wordt gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn podocyten?

A

Podocyten zijn cellen in de viscerale laag van het kapsel van Bowman.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoeveel lagen zijn er tussen het lumen van de glomerulaire capillairen en de ruimte van Bowman?

A

Er bevinden zich vier verschillende lagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de functie van de proximale tubulus?

A

De proximale tubulus is verantwoordelijk voor de reabsorptie van water, elektrolyten, aminozuren en glucose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat gebeurt er met de osmolariteit in de proximale tubulus?

A

De osmolariteit blijft ongeveer gelijk van 290 mOsm aan het begin naar 285 mOsm aan het eind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar bevindt zich het dunne dalende deel van de lis van Henle?

A

Het dunne dalende deel van de lis van Henle verloopt volledig in het niermerg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de functie van het dunne stijgende deel van de lis van Henle?

A

Het dunne stijgende deel reabsorbeert keukenzout (NaCl) en niet water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de rol van ADH in de nieren?

A

ADH bevordert de waterreabsorptie en verhoogt de hypertoniciteit van de interstitiële vloeistof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is tubuloglomerulaire feedback?
Tubuloglomerulaire feedback reguleert de hoeveelheid urine die wordt afgevoerd in verhouding tot de filtratie.
26
Wat zijn de segmenten van de proximale tubulus?
De proximale tubulus kan worden verdeeld in S1, S2 en S3.
27
Wat is de apicale membraan van de proximale tubulus?
De apicale membraan bevat een borstelzoom die bijdraagt aan de resorptie.
28
29
Wat is het dikke stijgende deel?
Het dikke stijgende deel loopt deels door de medulla en deels door de cortex.
30
Welke stoffen worden gereabsorbeerd in het dikke stijgende deel?
Keukenzout, calcium en magnesium.
31
Wat is de rol van ATP in het dikke stijgende deel?
Actieve reabsorptie van keukenzout.
32
Wat gebeurt er met de concentratie van keukenzout in de voorurine?
De concentratie is gedaald door verdunning.
33
Wat is de osmolaliteit van de voorurine in het distale tubulus?
Ongeveer 100 mOsm.
34
Wat is de functie van aldosteron in het verzamelbuizensysteem?
Reguleert het aantal natriumkanalen in de apicale membranen.
35
Wat doet antidiuretisch hormoon (ADH) in het verzamelbuizensysteem?
Zorgt voor de aanwezigheid van waterkanalen in de apicale membranen.
36
Vul in: Bij veel waterinname is er _______ ADH.
weinig
37
Vul in: Bij weinig waterinname is er _______ ADH.
veel
38
Wat zijn de effecten van aldosteron en ADH op de urineproductie?
Aldosteron bevordert natriumretentie, ADH bevordert waterretentie.
39
Wat is de rol van de juxtamedullaire nefron in de urinevorming?
Vorming van osmotische gradiënten in de papila.
40
Wat zijn de gevolgen van een verstoorde water- en zoutbalans?
Hogere kans op oedeem en hypertensie.
41
Wat reguleert de nieren naast de water- en zoutbalans?
Het zuur-base evenwicht.
42
Wat is de ideale bloeddruk voor een volwassene?
120/80 mmHg.
43
Wat is hypertensie?
Een bloeddruk van 140/90 mmHg of hoger.
44
Wat is hypotensie?
Een bloeddruk van 90/60 mmHg of lager.
45
Wat zijn de drie systemen om een lage bloeddruk te verhogen?
* Zenuwstelsel en bloedvaten (snel systeem) * Hersenen (langzaam systeem) * Nieren (langzaam systeem)
46
Wat doet renine binnen het RAAS-systeem?
Zorgt voor omzetting van angiotensinogeen naar angiotensine I.
47
Wat is de functie van angiotensine II?
Vasoconstrictie en aanmaak van aldosteron.
48
Wat is de functie van atriaal natriuretisch peptide?
Vermindert bloedvolume en bloeddruk.
49
Wat gebeurt er bij een hoge bloeddruk in relatie tot atriaal natriuretisch peptide?
Extra uitplassen van natrium en water.
50
Wat is de rol van de peritubulaire capillairen?
Opname van gereabsorbeerde stoffen door nierepitheelcellen.
51
Wat is de functie van de lis van Henle?
Draagt bij aan de vorming van geconcentreerde urine.
52
Wat gebeurt er met de filtratiedruk bij vasoconstrictie?
Deze neemt toe, wat leidt tot meer filtratie en urineproductie.
53
Wat zijn de gevolgen van nierschade met betrekking tot het RAAS-systeem?
Het systeem moet geblokkeerd worden.
54
Wat gebeurt er met het bloedvolume en de bloeddruk als het atriaal natriuretisch peptide wordt afgegeven?
Het bloedvolume en de bloeddruk dalen ## Footnote Atriaal natriuretisch peptide vermindert het dorstgevoel en remt de afgifte van ADH en aldosteron
55
Wat is de rol van atriaal natriuretisch peptide in de vasodilatatie?
Het zorgt voor vasodilatatie, waardoor de diameter van het bloedvat groter wordt ## Footnote Dit leidt tot een lagere perifere weerstand en een lagere bloeddruk
56
Hoeveel zuurstof verbruiken de nieren in verhouding tot hun gewicht?
De nieren hebben een groot zuurstofverbruik ondanks dat ze weinig wegen ## Footnote Dit verbruik is gerelateerd aan actief tubulair transport, zoals de terugresorptie van natrium
57
Wat is de concentratie van natrium in het bloed en waarom is het belangrijk?
De concentratie is ongeveer 140 mmol, en het is het belangrijkste osmotisch actieve deeltje voor de water-zoutbalans ## Footnote Dit verklaart de energie die gebruikt wordt voor natriumterugwinning
58
Wat is de verhouding van renale bloedstroom door de cortex en medulla?
90% door de cortex en 10% door de medulla ## Footnote Actief transport vindt voornamelijk plaats in de medulla, waar de zuurstofspanning lager is
59
Hoe zijn de nieren geïnnerveerd?
De nieren zijn volledig sympathisch geïnnerveerd ## Footnote Sympathische vezels geven norepinefrine en dopamine af in het bindweefsel bij de bloedvaten en proximale tubulus
60
Wat zijn de effecten van sympathische innervatie op de nieren?
Vasoconstrictie, versterking van Na+ reabsorptie, stimulatie van reninesecretie ## Footnote Deze effecten verhogen de efficiëntie van de nieren
61
Wat is de formule voor het berekenen van de Renal Blood Flow (RBF)?
RBF = 0,2 x CO ## Footnote CO staat voor cardiac output
62
Waarom is het handiger om met Renal Plasma Flow (RPF) te rekenen?
Omdat nefronen alleen bloedplasma ultrafiltreren ## Footnote Bloedplasma is ongeveer 55% van het totale bloedvolume
63
Hoe wordt de RPF berekend?
RPF = (1 - Ht) x RBF ## Footnote Ht is de hematocriet, het aandeel erytrocyten in het bloedvolume
64
Wat is de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) voor een gezonde volwassen man?
Ongeveer 125 ml/min of 180 L/24h ## Footnote Dit is de hoeveelheid plasma die geultrafiltreerd wordt per tijdseenheid
65
Wat is de hoeveelheid urine die de nieren daadwerkelijk uitplassen?
Ongeveer 1 ml/min ## Footnote Dit is slechts 20% van het plasma dat gefiltreerd wordt
66
Wat is de gemiddelde dagelijkse urineproductie?
1,5 tot 2 liter per dag ## Footnote De rest van het plasma wordt geresorbeerd en komt in de veneuze bloedstroom