cognitieve ontwikkeling

Question 1

welke levensfase (1) kenmerkt het concreet- operationele stadium en wat ontwikkelt zich in dit stadium (2)

Answer 1

1) 7-12 jaar

2) actieve en juist gebruik van logica;

Question 2

welk conflict is er sprake van in de volwassenheid/ midden-volwassenheid volgens erikson

Answer 2

generativiteit

stagnatie

Question 3

Erikson conflict van generativiteit vs Stagnatie =

Answer 3

midden- volwassenheid
G- gevoel bij te dragen
S- bagataliseren eigen activiteiten

Question 4

Erikson adolescentie

Answer 4

identiteit VS identiteitsverwarring

Question 5

Erikson eerste volwassenheid

Answer 5

intimiteit Vs isolement

Question 6

Erikson 12-18

Answer 6

Vertrouwen Vs wantrouwen

Question 7

Erikson 18 maanden tot 3 jaar

Answer 7

autonomie Vs schaamte en twijfel

Question 8

reïnforcement

Answer 8

behaviourisme (pluto)

Question 9

assimilatie

Answer 9

wat je hebt geleerd pas je toe op iets nieuws (filmpje kindje)

Question 10

accommodatie

Answer 10

aanpassen aan het nieuwe wat je leert (filmpje kindje)

Question 11

assimilatie en accommodatie valt onder welk perspectief?

Answer 11

cognitieve theorie

Question 12

Ontwikkelingspsychologie

Answer 12

De wetenschappelijke studie naar groei, verandering en stabiliteit vanaf je geboorte tot aan de ouderdom

Question 13

Fysieke ontwikkeling

Answer 13

Ontwikkeling die betrekking heeft op de fysieke opbouw van het lichaam, zoals de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen en de behoefte aan eten, drinken en slaap

Question 14

Cognitieve ontwikkeling

Answer 14

Ontwikkeling die betrekking heeft op de manier waarop het gedrag van mensen wordt beïnvloed door groei en verandering in de eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheiden

Question 15

Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling

Answer 15

Ontwikkeling die betrekking heeft op sociale relaties en interacties met anderen en op duurzame eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheiden

Question 16

Psychodynamisch perspectief

Answer 16

Benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft

Question 17

Psychoanalystische theorie

Answer 17

Theorie van Freud die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag

Question 18

Id

Answer 18

Het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat aanwezig is bij de geboorte.

Question 19

Ego

Answer 19

Het rationale en redelijke deel van de persoonlijkheid

Question 20

Superego

Answer 20

Het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt en het onderscheid belichaamt tussen goed en kwaad.

Question 21

Psychoseksuele ontwikkeling

Answer 21

Een aantal fasen die kinderen doorlopen waarin genot, of bevrediging, telkens gericht is op een andere biologische functie en een ander deel van het lichaam.

Question 22

Fixatie

Answer 22

Gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost conflict.

Question 23

Psychosociale ontwikkeling

Answer 23

De veranderingen in de manier waarop we aankijken tegen onze interacties met anderen, tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij.

Question 24

Behavioristisch perspectief

Answer 24

Benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat dat waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving cruciaal zijn voor het begrijpen van de ontwikkeling van het individu.

Question 25

Klassieke conditionering

Answer 25

Een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier leert reageren op een neutrale stimilus, die de respons normaal gesproken niet uitlokt.

Question 26

Operante conditionering

Answer 26

Een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt wordt, afhankelijk van een associatie met positieve of negatieve consequenties.

Question 27

Gedragsmodificatie

Answer 27

Een formele techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de frequentie van ongewenst gedrag te verlagen.

Question 28

Sociaal-cognitieve leertheorie

Answer 28

Benadering van ontwikkeling waarbij de nadruk ligt op leren door het observeren van het gedrag van een andere persoon (een model).