College 1 Flashcards

(24 cards)

1
Q

Wat zijn de twee perspectieven op taal?

A
  1. Taal als systeem (abstract)

2. Taal als (sociale) praktijk (handelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de drie voornaamste onderdelen van taal?

A
  1. Syntaxis (als systeem)
  2. Semantiek (als systeem)
  3. Pragmatiek (als praktijk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een uitdrukking?

A

Een uitdrukking is een abstract object (bijvoorbeeld een naam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn zinnen?

A

Zinnen zijn samengestelde uitdrukkingen. Zinnen kunnen gebruikt worden om aan te geven of iets waar of onwaar is.
Zinnen zijn uitdrukkingen die worden geuit om taaldaden te verrichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn uitingen/uitspraken?

A

Dit zijn voorkomens van uitdrukkingen. Het gebruik in een bepaalde context dus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn beweringen?

A

Dit zijn taaldaden. Hiermee doe je dus iets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn taaldaden?

A

Basiseenheden van communicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waaruit bestaat een taaldaad?

A
  1. Propositionele inhoud. (Informatie/beschrijving van de werkelijkheid).
  2. Illocutieve kracht. (Bewering/vraag: dat wat een bewering tot een bewering maakt).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verschillende taaldaden kunnen dezelfde propositie uitdrukken, waarin ligt dan het verschil?

A

In de illocutieve kracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hebben alle taaldaden een propositionele inhoud?

A

HEHE, bijna allemaal wel. Maar woorden als ‘Au!’ en ‘Hoera!’ niet. Wantja, ‘Ik ben hoera!’ is een beetje een gekkige manier om te zeggen dat je jarig bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een propositie?

A

Informatie die waar of onwaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kan een eigenschap ook waar of onwaar zijn?

A

Ha, nope.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar dienen proposities voor?

A
  1. Onderdelen van taaldaden.
  2. Dragers van waarheidswaarden. (Hoi! Ik ben een propositie! Ik heb altijd een waarheidstabel in mijn kontzak. Super cool man.)
  3. Waarheidscondities. Onder welke omstandigheden een zin waar of onwaar is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zijn beweringen altijd waar of onwaar?

A

Nee, alleen in afgeleide zin zijn beweringen waar of onwaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent de fucking unsatisfying ‘alss’?

A

Als en slechts dan als.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer is een propositie waar of onwaar?

A

Een propositie is waar in een mogelijke wereld W alss W een element is uit P(ropositie).

17
Q

Wat is modaliteit?

A

Kan in een mogelijke wereld waar zijn. ‘Had kunnen’ = modaal begrip.

18
Q

Noem een paar voorbeelden van modale begrippen.

A
  1. Noodzakelijkheid
  2. Mogelijkheid
  3. Contradictie
  4. Contingentie
  5. Logisch gevolg
19
Q

Wanneer is een propositie noodzakelijk waar?

A

P (propositie) is noodzakelijk waar alss P in elke wereld waar is (P=W).

20
Q

Wanneer is een propositie een contradictie?

A

P is een contradictie alss P in geen enkele wereld waar is.

21
Q

Wanneer is een propositie mogelijk waar?

A

P is mogelijk waar alss P in minstens 1 wereld waar is.

22
Q

Wanneer is een propositie contingent?

A

P is contingent alss P niet in alle werelden dezelfde waarheidswaarde heeft.

23
Q

Wanneer is Q een logisch gevolg van P?

A

Q is een logisch gevolg van P alss Q een element is uit P.

24
Q

Hoe moeten we ‘mogelijke wereld’ definiëren?

A

Ye, nobody knows. Welcome to philosophy.