Critical thinking hoofdstuk 9 Flashcards

(36 cards)

1
Q
  1. A-claim
A

‘Alle … zijn …’ (positief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. E-claim
A

‘Geen … zijn …’(negatief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. I-claim
A

‘Sommige … zijn …’(positief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sommige … (aantal claims?)

A

minimaal 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Termen

A

woorden op de …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Subject term

A

woord op de eerste stipjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Predicaat term

A

woord op de tweede stipjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Subject en predicaat term samen

A

= klassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Positieve claim

A

bevestigen elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Negatieve claim

A

sluiten een deel van de klassen van elkaar uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Equivalent claims

A

wanneer ze allebei in elke situatie hetzelfde zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

VR: ‘alleen X-en zijn Y- en’ kunnen worden omgevormd tot

A

A-claims

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

VR: - Alle claims ‘X-en zijn de enigen die Y kunnen zijn’ kunnen worden omgevormd tot

A

A-claims

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

VR: - Woord alleen in een claim = ?

A

Predicate term van een A-claim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

VR: - Zinsdeel ‘de enige’ wordt gebruikt

A

waarschijnlijk een subject term van een A-claim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

-VR: Claims met een enkel individu

A

A- of E-claims

17
Q

VR: - Claims waar veel zelfstandige naamwoorden in voorkomen en over een ‘soort’ gaan

A

A-claim of I-claim

18
Q

Corresponderende claims

A

wanneer ze dezelfde subject- en predicate term hebben

19
Q
  • Contrary claims
A

kunnen wel beide onwaar zijn, maar niet beide waar ( A- en E-claims)

20
Q
  • Subcintrary claims
A

kunnen allebei waar zijn, maar niet beide onwaar (I- en O claims)

21
Q
  • Contradictory claims
A

kunnen nooit allemaal even waar zijn

22
Q

beperkingen aflezen van waarheidswaarden van claims: - A- Of E-claim waar of I- of O-claim onwaar

A

waarheidswaarden kunnen van de overgebleven claims worden afgelezen
Andersom> kunnen alleen de waarheidswaarde van de contradictory claim bepalen

23
Q
  • Omzetten (conversion)
A

positie van de subjec term en de predicate term omdraaien

24
Q
  • Universe of discourse
A

alle claims die we maken zijn contextgebonden

25
- Complementary class
voor elke categorie binnen een universe of discourse is een complementaire categorie
26
- Omwisselen (contraposition):
1. De subject term op de plaats van de predicate term 2. Predicate term op de plaats van de subject term 3. Beide termen vervangen door complementaire termen ! Alleen A- en O-claims zijn gelijk aan hun contrapositie
27
Omgekeerde van een claim vinden:
- Affirmatieve claim > negatieve claim of vice versa | - Vervang de predicate term met de complementaire term
28
Syllogisme
deductief argument met 2 premissen
29
1. Major term (P)
term die als predicate term voorkomt in de conclusie van een syllogisme
30
2. Minor term (S)
term die als subject term voorkomt in de conclusie van een syllogisme
31
3. Middle term (M)
term die voorkomt in beide premissen, maar niet in de conclusie
32
Regels voor de X plaatsen: - 1 van de premissen = A- of E premisse en de ander een I- of O-premisse
eerst de A- of E-premisse in het diagram plaatsen
33
Regels voor de X plaatsen: - X die in twee gebieden geplaatst kan worden
op de lijn die de twee gebieden scheidt
34
Regels voor de X plaatsen: - Cirkel met 1 ongekleurd gebied
X in dat gebied
35
Distributie
= wanneer een claim iets zegt over elk lid van een categorie
36
Regels validiteit syllogisme:
1. Aantal negatieve claims in de premissen = aantal negatieve claims in de conclusie 2. Min. 1 claim moet de distributie vormen van de middle term (M) 3. Term die gedistribueerd is in de conclusie van een syllogisme moet ook gedistribueerd zijn in de conclusie