Cytogenetica Flashcards

(38 cards)

1
Q

wat vertelt een elektroforese blot over een eiwit:
- de positie van de band
- de intensiteit
- het aantal verschillende banden

A
  • de grootte van het eiwit
  • de hoeveelheid van dat eiwit
  • hoeveel verschillende vormen van het eiwit er zijn, of verschillende eiwitten die met hetzelfde antilichaam reageren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

startcodon

A

AUG (methionine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stopcodons

A

UAA, UAG en UGA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

regel van Kozak

A

de meest efficiënte translatiestart is met een purine (A of G) op het 3e nucleotide vóór het startcodon, dan 2 C’s en een G gelijk na het startcodon (de purine en de G zijn het belangrijkst:
PuCCAUGG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

open leesraam

A

een startplaats gevolgd door een serie codons zonder stopcodon, lang genoeg zodat het bijvoorbeeld een eiwit kan vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

TATA

A

transcriptie start

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

AATAAA

A

poly-adenylerings signaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar ligt het promotorgebied van een gen op een stuk DNA?

A

stroomopwaarts van de transcriptie-start (TATA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

van waar tot waar loopt het primaire transcript?

A

van TATA tot AATAAA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke basenparen vormen samen het rijpe mRNA?

A

alle basenparen in de exonen tussen start en stopcodon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cDNA

A

een dubbelstrengig DNA dat in basevolgorde overeenkomt met een rijp mRNA, wordt gemaakt dmv reverse transcriptase enzym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verschil genomisch DNA en cDNA

A

genomisch heeft een promoter en intronen, cDNA bestaat uit alleen exonen (want hetzelfde als mRNA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

moleculaire hybridisatie

A

de vorming van een dubbele helix uit twee enkelstrengige nucleïnezuren met een homologe nucleotidevolgorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

DNA probes

A

stuk enkelstrengig DNA dat kan hybridiseren met een specifiek ander stuk DNA of RNA; deze is vaak fluorescerend gemarkeerd, zo kunnen bepaalde genen zichtbaar worden gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

benodigdheden voor polymerase-reactie bij PCR

A

buffers en zouten; DNA-substraat; een primer; polymerase-enzym; deoxyATP, -TTP, -CTP en GTP (de 4 bouwstenen in de trifosfaatvorm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nonsense mutatie

A

een coderend codon is veranderd in een stopcodon

17
Q

missense mutatie

A

een codon is veranderd naar een codon dat codeert voor een ander aminozuur

18
Q

synonieme mutatie

A

een codon is veranderd maar codeert nog steeds voor hetzelfde aminozuur

19
Q

splice mutatie

A

een splice-donor of -acceptor wordt veranderd waardoor het RNA verkeerd wordt gespliced

20
Q

belangrijkste componenten chromosomen

A

DNA en histonen; dit zijn ook de componenten die aangekleurd kunnen worden om een chromosoom zichtbaar te maken

21
Q

rol van de centriolen in interfase

A

twee centriolen vormen samen het punt waar de mtoc zicht bevindt: het logistieke centrum van de cel, hieruit starten alle microtubuli die helpen met stoffen transporteren door de cel heen

22
Q

kinetochoor

A

eiwit structuur die de verbinding tussen het centromeer en de tubulinedraden van de mitotische spoel vormt

23
Q

centriool

A

buisvormige structuur in het cytoplasma

24
Q

centrosoom

A

2 loodrecht op elkaar staande centriolen

25
centromeer
het centrale deel van een chromosoom, fungeert als anker bij de sgregatie van de chromatiden tijdens de mitose
26
wat gebeurt er met de materialen van de kernenvelop in de prometafase?
worden verspreid in blaasjes over de hele cel, als onderdeel van het endoplasmatisch reticulum
27
lamine
materiaal waarvan de kernenvelop gemaakt is
28
actine
onderdeel van het cytoskelet dat voor stevigheid en de vorm van de cel zorgt; bij celdeling verdwijnen deze draden en het actine gaat meer aan de periferie zitten en vooral midden in tussen de twee celpolen
29
colchitine mechanisme
remt de aanmaak van microtubuli, waardoor cellen vast blijven zitten in de prometafase
29
waarom is de prometafase handig voor het in beeld brengen van de chromosomen?
er worden geen spoellichamen gevormd dus de chromosomen worden niet uit elkaar getrokken, maar ze zijn wel gecondenseerd waardoor ze dus zichtbaar worden
29
voor welke soorten afwijkingen is het opsporen met SKY/painting goed en voor welke niet?
goed voor numerieke afwijkingen en translocaties, niet zo goed voor kleine chromosomale deleties
29
zuiver numerieke afwijkingen
1 of meerdere chromosomen te veel of te weinig; veroorzaakt door storingen in het anafase-checkpoint
29
kleine chromosomale deletie opsporen met FISH
- probe maken voor dat specifieke gen dat binnen de deletie valt - tijdens de interfase zie je dan 1 stipje per cel ipv 2 als er een deletie op 1 van de chromatiden heeft plaatsgevonden
30
dicentrische chromosomen
gevolg van foutief gerepareerde DNA-breuken (stukken chromosoom zijn verkeerd aan elkaar gemaakt), kunnen tijdens ana- en telofase leiden tot een brug
31
gen amplificatie
te sterke vermenigvuldiging van een bepaalde regio in het chromosoom
32
wat voor afwijkingen kunnen zorgen voor een microkern in de cel?
alle afwijkingen waarbij een acentrisch chromosoom ontstaat
33
manieren waarop dicentrische chromosomen kunnen ontstaan?
- straling en daaraan verwante cytostatica - telomeer-erosie
34