D01 Flashcards
(46 cards)
1
Q
Avoid (people, places)
A
Mijden
2
Q
To fold
A
Vouwen
3
Q
Explain
A
Uitleggen
4
Q
In vain
A
vergeefs
- Diverse psychiaters hebben dat vergeefs geprobeerd.
5
Q
Accurate
A
nauwkeurig
6
Q
Constant
A
voortdurend
7
Q
Aversion to
A
afkeer van
afkeer van het licht
8
Q
In exchange of
A
in ruil voor
9
Q
Indication of
A
aanwijzing
De politie heeft„geen directe aanwijzingen” voor een motie
10
Q
Remove, expell, delete
A
verwijderen
11
Q
Vaccinate
A
Inenten
zich laten inenten
12
Q
Sentence, judgement
A
Het vonnis
13
Q
Emission
A
De uitstoot
14
Q
Reduce
A
verminderen
15
Q
Noticeable, perceptible
A
voelbaar
16
Q
Suddenly
A
Opeens
17
Q
Be busy with
A
Druk zijn met (pressure) X bezig zijn met (occupied but not pressured)
Ik heb het druk
18
Q
Know about
A
Afweten
Hij weet veel van voetbal af
19
Q
Not work / function properly
A
Haperen
20
Q
To harass
A
Lastig vallen
Hij valt me lastig.
21
Q
Further on / away
A
verderop
22
Q
Shabby
A
Haveloos
23
Q
Bruise
A
Kneuzen
24
Q
Suspect (something), suppose
A
Vermoeden
25
Extinguish
Doven
26
Hunt sth
Jagen op
Hij jagt op hazen.
27
Tie with a rope
Vastsnoeren
28
Miserable
Ellendig
29
Annoyence
De ergernis
30
Sharp
Geslepen
31
Disgust
De afschuw
32
Furious
Razend
33
Make sth up
Verzinnen
34
Motionless
Roerloos
35
Innocent
Argerloos
36
Shake
Beven
37
Performance, achievement
De prestatie
38
By the way, for that matter
Trouwens
Trouwens, ik maak me ook zorgen
39
Complete, finished
voltooid
tot de ceremonie is voltooid
40
Intentional
opzettelijk
41
Authority
Het gezag
42
Approve of
goedkeuren
43
Relatively
betrekkelijk
Gelukkig waren haar verwondingen betrekkelijk gemakkelijk te genezen,
44
Almost
nagenoeg
45
Reveal
Onthullen
46
Distraction
De afleiding
