Das schmeckt nach mehr! Flashcards
Kapitel 2 (116 cards)
1
Q
het wegrestaurant
A
der Rasthof(“e)
2
Q
de snackbar
A
der Imbiss(e)
3
Q
de pizzaria
A
die Pizzaria(s)
4
Q
het ijssalon
A
die Eisdiele
5
Q
banketbakkerij
A
die Konditorei(en)
6
Q
het café
A
die Kneipe(n)
7
Q
hotdog kram
A
die Wurstbude(n)
8
Q
wijnlokaal
A
die Weinstube(n)
9
Q
bierlokaal
A
die Bierstube(n)
10
Q
het restaurant
A
die Gaststätte(n)
11
Q
wegrestaurant
A
die Raststätte(n)
12
Q
bakkerij
A
die Bäckerei(en)
13
Q
(1)beenhouwerij
A
die Metzgerei(en)
14
Q
beenhouwerij
A
die Fleischerei(en)
15
Q
(2)het restaurant
A
das Restaurant(s)
16
Q
(2)het café
A
das Café(s)
17
Q
de kookpot
A
der Topf(“e)
18
Q
rijst
A
der Reis
19
Q
de kaas
A
der Käse
20
Q
de cake
A
der Kuchen
21
Q
de pannenkoek
A
der Pfannkuchen
22
Q
de vis
A
der Fisch(e)
23
Q
de wijn
A
der Wein(e)
24
Q
het sap
A
der Saft(“e)
25
de schuimwijn
der Sekt'e)
26
de thee
der Tee
27
de koffie
der Kaffee(s)
28
de schnaps
der Schnaps("e)
29
het bord
der Teller
30
de zalm
der Lachs(e)
31
kaneel
der Zimt
32
het eten
die Speise(e)
33
de kaart
die Karte(n)
34
de taart
die Torte(n)
35
de worst
die Wurst("e)
36
de cola
die Cola(s)
37
het voorgerecht
die Vorspeise(n)
38
de saus
die Soße(n)
39
forel vis
die Forelle(n)
40
de soep
die Suppe(n)
41
het gerecht
das Gericht(e)
42
het ijs
das Eis(e)
43
het vlees
das Fleisch
44
de bier
das Bier(e)
45
het bruisend water
das Sprudelwasser
46
het kotelet
das Kotelett(e)
47
gepaneerd vlees
das Schnitzel
48
kip
das Hähnchen
49
kop koffie
Tasse Kaffee
50
bouillon
Brühe
51
room
Sahne
51
kannetje thee
Kännchen Tee
52
sinaasappelsap
Orangesaft
53
donker
dunkel
54
rode wijn
Rotwein
55
1/2 kip
halbes Hähnchen
56
hutsepot
Eintopf
57
van het huis
des Hauses
58
portie
portion
59
soep van de dag
Tagessuppe
60
schuimwijn
Sekt
61
de ober
der Ober
62
de lepel
der Löffel
63
de kurk
der Korken
64
de pot
der Topf("e)
65
het bord
der Teller
66
het zoutvat
der Salzstreuer
67
de azijn
der Essig
68
de ham
der Schinken
69
de suiker
der Zucker
70
de pepper
der Pfeffer
71
de rekening
die Rechnung(en)
72
de serviette
die Serviette(n)
73
de vaas
die Vase(n)
74
de kaars
die Kerze(n)
75
de vork
die Gabel(n)
76
de limonade
die Limonadde(n)
77
de melk
die Milch
78
de pepermolen
die Pfeffermühle
79
de boter
die Butter
80
de schotel
die Schüssel(n)
81
de juffrouw
das Fräulein(s)
82
het glas
das Glas
83
het bestek
das Besteck(e)
84
het mes
das Messer
85
het ei
das Ei(er)
86
olie
das Öl
87
het zout
das Salz
88
betalen
zahlen
89
het is juist
das stimmt
90
omwisselen
umtauschen
91
proeven
kosten
92
snijden
schneiden
93
bakken
backen
94
verwarmen
erhitzen
95
raspen
raspeln
96
wassen
waschen
97
schillen
schälen
98
inzetten
einfetten
99
van zelf sprekend
selbstverständlich
100
stiekem
heimlich
101
gezouten
salzig
102
flauw
fade
103
koud
kalt
104
taai
zäh
105
vettig
fett
106
rauw
roh
107
vers
frisch
108
hard
hart
109
vol
voll
110
droog
trocken
111
zoet
süβ
112
zuur
sauer
113
beleefd
höflich
114
onbeleefd
unhöflich
115
pikant
scharf
