D.B.G. V. 31, 5-6 + D.B.G. V. 32, 1-2 Flashcards
56 woorden (55 cards)
1
Q
primus
A
prima, primum
eerste
2
Q
lux
A
lucis
licht
3
Q
sic
A
bijw.
zo
4
Q
castra
A
castrorum
o. mv.
legerkamp
5
Q
proficisci
A
proficiscor, profectus sum
vertrekken
6
Q
qui
A
quae, quod
die, dat
7
Q
persuadere
A
persuadeo, persuasi, persuasum (+dat.)
overtuigen
8
Q
a(b)
A
+abl.
door, van(af), sinds
9
Q
hostis
A
hostis
m.
vijand
10
Q
homo
A
hominis
m.
mens
11
Q
amicus
A
amici
vriend
12
Q
consilium
A
consilii
raad, besluit, plan
13
Q
dare
A
do, dedi, datum
geven
14
Q
longus
A
longa, longum
lang
15
Q
agmen
A
agminis
o.
troep, leger op mars
16
Q
magnus
A
magna, magnum
groot
17
Q
impedimentum
A
impedimenti
belemmering, zware bagage
18
Q
at
A
maar
voegwoord
19
Q
posteaquam
A
=postquam + ind. perf.
nadat
20
Q
ex
A
+abl.
uit
21
Q
vigilia
A
vigiliae
het waken, nacht wake
22
Q
-que
A
voegwoord
en
23
Q
de
A
+abl.
over, van(af)
24
Q
profectio
A
profectionis
vertrek
25
is
ea, id
hij, zij, het, die, dat
26
sentire
sentio, sensi, sensum
voelen
27
collocare
colloco, collocavi, collocatum
plaatsen
28
insidiae
insidiarum
v. mv.
hinderlaag
29
in
+abl.
in, op
30
silva
silvae
bos
31
opportunus
opportuna, opportunum
gunstig
32
locus
loci
plaats
33
mille
telwoord
duizend
34
passus
passus
stap
35
circiter
bijwoord
omstreeks
36
duo
duae, duo
twee
telwoord
37
Romanus
Romani
Romein
38
adventus
adventus
Aankomst
39
exspectare
exspecto, exspectavi, exspectatum
verwachten
40
et
voegwoord
en, ook
41
cum
+conj.
voegwoord
toen, omdat, hoewel
42
pars
partis
deel
43
in
+acc.
naar, tegen(over)
44
demittere
demitto, demisi, demissum
naar beneden zenden
45
uterque
utraque, utrumque
beide(n)
46
vallis
vallis
vallei
47
subito
bijwoord
plots
48
ostendere
ostendo, ostendi, ostentum
tonen
49
novus
nova, novum
nieuw
50
premere
premo, pressi, pressum
drukken
51
prohibere
prohibeo, prohibui, prohibitum
verhinderen
52
atque
en
voegwoord
53
noster
nostra, nostrum
onze
54
proelium
proelii
strijd
55
coepisse
coepi/coeptus sum
beginnen
