de mens als lid van een groep (30%) Flashcards
(38 cards)
groep
(definitie)
Een verzameling van 2 of meer personen die met elkaar omgaan. Dit kan zijn omdat zij zich met elkaar identificeren of omdat zij een gemeenschappelijk doel hebben.
collectiviteit
(definitie)
Een groep die zodanig groot is, dat niet alle leden interactie met elkaar hebben, maar er is wel sprake van gedeelde waarden, doelen en samenhorigheid.
sociale categorie
(definitie)
Een verzameling mensen waartussen geen interactie of solidariteit bestaat, maar die op grond van een gemeenschappelijk kenmerk, eigenschap of kwaliteit zijn te onderscheiden van andere mensen.
kenmerken van groepering
(opsomming)
→ gemeenschappelijke kenmerken (bij alle drie)
→ waarden en normen (bij groep en collectiviteit hetzelfde, bij sociale categorie niet persé)
→ samenhorigheid (niet bij sociale categorie)
→ interactie (niet bij sociale categorie en collectiviteit)
primaire groepen
(definitie)
Een groep mensen die regelmatig direct contact met elkaar hebben, groep met sterke emotionele banden.
complexe groepen
(definitie)
Een groep mensen die geen direct contact hebben.
conformisme
(groepsmechanismen)
(definitie)
Zich aanpassen aan opvattingen en gedragingen van de groep om aanvaard te worden.
groepsdenken
(groepsmechanismen)
(definitie)
Situaties waarbij een groep de wens van unanimiteit of consensus boven goede beslissingen stelt.
groepsdruk
(groepsmechanismen)
(definitie)
Een individu het gevoel van verplichting geven om iets te doen om erbij te horen.
groepsnormen
(groepsmechanismen)
(definitie)
Ongeschreven regels die binnen een groep worden nagestreefd.
sociale lanterfanten
(groepsmechanismen)
(definitie)
De aanwezigheid van de groep gebruiken om zelf minder te moeten presteren.
rol
(definitie)
Welke positie je binnen de groep hebt.
rolpatroon
(definitie)
Een manier waarop mensen onderling functioneren.
roldifferentiaties
(definitie)
De verschillende rollen in de groep en de taken die daarbij horen.
rolconflicten
(definitie)
Het ervaren van tegenstrijdige verwachtingen bij 2 of meer rollen.
4 niveaus van luisteren
(opsomming)
1) niet luisteren
2) oppervlakkig luistern
3) inhoudelijk luisteren
(je let op de feitelijkheden in het verhaal, je stelt vragen en luistert enkel naar het antwoord)
4) actief luisteren
de vaardigheden bij non-verbaal actief luisteren zijn gebruik maken van: …?
(opsomming)
→ gelaatsuitdrukking
→ lichaamshouding
→ oogcontact
→ stiltes
de vaardigheden bij verbaal actief luisteren zijn: …?
(opsomming)
→ de boodschap van je gesprekspartner samenvatten
→ kleine aanmoedigingen geven
→ vragen stellen
assertiviteit
(verschillende vormen van (niet) opkomen voor zichzelf)
(definitie)
Je komt op voor jezelf en je eigen mening, rechten en standpunten zonder je gesprekspartner agressief te benaderen (praat uit de ik-vorm)
vb. Ik begrijp jouw mening, maar zelf denk ik …
Zou het niet kunnen dat … in plaats van …
subassertiviteit
(verschillende vormen van (niet) opkomen voor zichzelf)
(definitie)
Je stelt jezelf onder een ander en stelt je eigen mening als minderwaardig.
agressiviteit
(verschillende vormen van (niet) opkomen voor zichzelf)
(definitie)
Je valt een ander fysiek of mentaal aan om zo op te komen voor jezelf.
belangenconflicten
(soorten conflicten)
(definitie)
Problemen rondom de verdeling van schaarse middelen als geld, tijd, …
instrumentele conflicten
(soorten conflicten)
(definitie)
Hebben betrekkingen op doelstellingen, middelen, procedures en structuren (vb. je bent het oneens met de taakverdeling binnen je afdeling).