De of Het ? Série 1 Flashcards
(68 cards)
1
Q
Auto
A
De auto
2
Q
Boek
A
Het
3
Q
Orchidée
A
De orchidée
4
Q
Mijlpaal
A
De mijlpaal
5
Q
Test
A
De test
6
Q
Boom
A
De boom
7
Q
Tafel
A
De tafel
8
Q
Raam
A
Het raam
9
Q
Media
A
De media
10
Q
Vliegtuig
A
Het vliegtuig
11
Q
Paard
A
Het paard
12
Q
Termijn
A
De termijn
13
Q
Plan
A
Het plan
14
Q
Probleem
A
Het probleem
15
Q
Meisje
A
Het meisje
16
Q
Interview
A
Het interview
17
Q
Opdracht
A
De opdracht
18
Q
Interesse
A
De interesse
19
Q
Woord
A
Het woord
20
Q
Deur
A
De deur
21
Q
Bureau
A
Het bureau
22
Q
Acquaduct
A
Het acquaduct
23
Q
Appel
A
De appel
24
Q
Persoon
A
De persoon
25
Nummer
Het nummer
26
Bord
Het bord
27
Felicitatie
De felicitatie
28
Imker
De imker
29
Stoel
De stoel
30
Vrijheid
De vrijheid
31
Frame
Het frame
32
Camera
De camera
33
Auto
De auto
34
Winkel
De winkel
35
Bestek
Het bestek
36
Motor
De motor
37
Vis
De vis
38
Licht
Het licht
39
Kat
De kat
40
Muis
De muis
41
Dier
Het dier
42
Tong
De tong
43
Vinger
De vinger
44
Trui
De trui
45
Pand
Het pand
46
Brug
De brug
47
Tunnel
De tunnel
48
Vierkant
Het vierkant
49
Hoed
De hoed
50
Hek
Het hek
51
Pak
Het pak
52
Haven
De haven
53
Muts
De muts
54
Vest
Het vest
55
Avond
De avond
56
Verhuis
De verhuis
57
Kip
De kip
58
Vraag
De vraag
59
Lunch
De lunch
60
Lepel
De lepel
61
Vork
De vork
62
Laars
De laars
63
Haar
Het haar
64
Opstel
Het opstel
65
Mier
De mier
66
Order
De order
67
Groep
De groep
68
