Dec 2020 Flashcards
(140 cards)
1
Q
form
A
het formulier
2
Q
burglar
A
inbreker
3
Q
high court
A
hoge raad
4
Q
ethnicity
A
etniciteit
5
Q
homeless
A
dakloze
6
Q
drug addict
A
verslaafde
7
Q
that is weird
A
dat is krom
8
Q
to raise taxes
A
belastingen verhogen
9
Q
part, portion
A
het gedeelte
10
Q
to get back
A
terugkrijgen
11
Q
retroactive
A
terugwerkend
12
Q
force, power
A
de kracht
13
Q
tile
A
de tegel
14
Q
random
A
willekeurig
15
Q
to take away
A
weghalen
16
Q
to estimate
A
inschatten
17
Q
inauguration
A
inhuldiging
18
Q
punishable
A
strafbaar
19
Q
to contain, keep in check
A
bedwingen
20
Q
to exist
A
bestaan
21
Q
to decorate
A
versieren
22
Q
neat
A
netter
23
Q
secret service
A
de geheime dienst
24
Q
garbage bin (small)
A
de prullenbak
25
to end
eindigen
26
origin
de oorsprong
27
to starve, go hungry
verhongeren
28
roast turkey
geroosterde kalkoen
29
pumpkin
pompoen
30
leftovers
kliekjes
31
to consist of
bestaan uit
32
peaceful
vreedzaam
33
to spend
uitgeven
34
to send back
terugsturen
35
to run away
weglopen
36
to chit chat
kletsen (klets maar door)
37
to throw up
overgeven
38
healed
genezen
39
to stop eating
stoppen met eten
40
to treat (illness)
behandelen
41
so sad
zielig
42
to notice
merken
43
to stay in contact
contact houden
44
how awful
naar he?
45
deficiency
het tekort
46
pickle
de augurk
47
coincidence
het toeval
48
diaper
de luier
49
to catch up (with someone you haven't seen in a while)
bijpraten
50
I assumed it, took it for granted
ik ga ervan uit
51
suspicious
achterdochtig
52
to inaugurate
beëdigen
53
to get to work
aan de slag gaan
54
in the meantime
alvast
55
to perform (music)
optreden
56
to look forward to
uitkijken naar
57
to be (perfectly) right
gelijk hebben
58
feather
de veer
59
poem
het gedicht
60
neat and tidy
keurig
61
drawing
de tekening
62
(in order) to make sure
om ervoor te zorgen
63
to record, shoot (a film)
opnemen
64
the tools
het gereedschap
65
to cut (with scissors)
knippen
66
calculator
de rekenmachine
67
oil
de olie
68
gas
de benzine
69
fuel
de brandstof
70
wood
het hout
71
steel
het staal
72
dust
het stof
73
material
de stof
74
I lost my key
ik ben mijn sleutel kwijt
75
gold
het goud
76
silver
het zilver
77
brick
de baksteen
78
fabric
de stof
79
agreement, treaty
de overeenkomst
80
by means of
door middel van
81
to go out for a drink
gaan stappen
82
to not feel like
geen zin hebben
83
the human body
het menselijk lichaam
84
the northern hemisphere
het noordelijk halfrond
85
daily life
het dagelijks leven
86
the mortal remains
het stoffelijk overschot
87
the royal family
het koninklijk gezin
88
the noun
het zelfstandig naamwoord
89
the city museum
het stedelijk museum
90
the central station
het centraal station
91
the open transport
het openbaar vervoer
92
the acting mayor
de waarnemend burgemeester
93
a competent musician
een bekwaam musicus
94
a pious man
een vroom man
95
a famous writer (f)
een beroemd schrijster
96
picturesque, scenic
schilderachtig
97
interconnected
aaneengeschakeld
98
also, at the same time
tevens
99
main, mainly
hoofzakelijk
100
(tourist) sight
de bezienswaardigheid, -heden
101
to be characterized by
zich kenmerken door
102
to have dinner
tafelen
103
to be conspicuous
opvallen
104
absolutely, definitely
beslist
105
besides, moreover
overigens
| daar komt nog bij dat
106
quite some distance
een behoorlijk eind
107
everything is in walking distance
alles is op loopafstand
108
on the contrary, otherwise
ertegenover
109
density
de dichtheid
110
demand for
de vraag naar
111
leisure activity, recreation
de vrijetijdsbesteding
112
to respond to, anticipate
inspelen op
113
to make demands on
eisen stellen aan
114
bike pedal
de trapper
115
(passing) underneath
onder ... door
116
in between
tussen ... in
117
across, over
over ... heen
118
to contribute to
bijdragen aan
119
to bump into, come across
tegenkomen
120
in/to town
in/naar de stad
121
in church
in de kerk
122
in jail
in de gevangenis
123
at university
aan de universiteit
124
in practice
in de praktijk
125
by car/train
met de auto/trein
126
by bike
met/op de fiets
127
by hand
met de hand
128
it ruins smth
het is de pest voor iets
129
trade
het vak
130
something
het een en ander
131
to be blamed
de schuld krijgen
132
thrifty, stingy
zuinig
133
sleep well
slaap ze
134
work hard
werk ze
135
average
```
gemiddeld (adj)
het gemiddelde (n)
```
136
anchorman
nieuwslezer
137
black forest
het zwarte woud
138
livestock
het vee
139
jungle
het oerwoud
140
article (grammar)
het lidwoord