Deel 3 Flashcards

(15 cards)

1
Q

Welke bevoegdheden heeft de EU?

A

De bevoegdheden staan in het VEU en VWEU

De EU kan deze bevoegdheden gebruiken om de doelstellingen te realiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het attributiebeginsel?

A

Bevoegdheden MOETEN in de wet zijn neergelegd om de doelstellingen te kunnen bereiken

Zie art. 5 lid 2 VEU.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke bevoegdheid heeft de EU volgens art. 216 VWEU?

A

De EU is bevoegd om internationale overeenkomsten te sluiten

Dit is een belangrijke functie van de EU in het internationale recht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn gouvernementele organisaties?

A

Staten werken met elkaar samen door het sluiten van een verdrag

Voorbeelden zijn de EU en VN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de twee soorten gouvernementele organisaties?

A
  • Intergouvernementele organisaties
  • Supranationale organisaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn intergouvernementele organisaties?

A

Staten geven geen soevereiniteit op en besluiten met eenparigheid van stemmen

Vaak hebben ze een eenvoudige structuur en beperkte bevoegdheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn supranationale organisaties?

A

Staten dragen soevereiniteit op en de organisatie kan haar wil opleggen aan de lidstaten

De EU is een voorbeeld van een supranationale organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn non-gouvernementele organisaties (NGO)?

A

Een rechtspersoon opgericht door personen die onafhankelijk van de staten werken

Voorbeeld: Rode Kruis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het basisbeginsel van loyale samenwerking?

A

Lidstaten doen niets wat in strijd is met het verdrag en voeren trouw verplichtingen uit

Zie art. 4 lid 3 VEU.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het subsidiariteitsbeginsel?

A

Besluitvorming moet zo dicht mogelijk bij de burger plaatsvinden

Zie art. 5 lid 3 VEU.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het evenredigheidsbeginsel?

A

De EU mag niet verder gaan dan nodig is om haar doelstellingen te bereiken

Zie art. 5 lid 4 VEU.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt het gelijkheidsbeginsel in?

A

Discriminatie op grond van nationaliteit is verboden

Zie art. 18 VEU.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de prioriteit van EU-recht?

A

Het EU-recht heeft voorrang boven nationaal recht

Dit is bevestigd in het arrest Costa/ENEL.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de rechtstreekse werking van EU-recht?

A

Bepalingen van EU-recht kunnen door individuen voor nationale rechters worden ingeroepen

Dit is bevestigd in het arrest van Gend en Loos.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de overige belangrijke beginselen van de EU?

A
  • Non-discriminatie op grond van nationaliteit
  • Evenredigheidsbeginsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly