deel 5 (basisbegrippen) Flashcards

1
Q

winstmaximalisatie

A

producenten streven ernaar het verschil tussen totale opbrengsten en totale kosten (inclusief opportuniteitskosten) zo groot mogelijk te maken om zo hun economische winst te maximaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bedrijf

A

een formele organisatie die producten produceert en deze levert aan derden in ruil voor de economische tegenprestatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

productie

A

de activiteit waarbij productiefactoren en intermediaire goederen worden ingezet om via een transformatieproces andere economische goederen voort te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

productiefactoren

A

de schaarse middelen die producenten inzetten om tot productie te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

economische goederen

A

materiële zaken immateriële prestaties die ontstaan uit de inzet van productiefactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

intermediaire goederen

A

goederen en diensten die een verdere verwerking nodig hebben. het zijn grondstoffen, half afgewerkte goederen, advies,… uit een voorgaande productiefase, die ingezet worden met de bedoeling deze goederen en diensten in de verdere productie te verwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

arbeid

A

de productiefactor (L) arbeid omvat de arbeidsprestaties, zowel intellectuele als fysieke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kapitaal

A

de productiefactor kapitaal (K) betreft de voorraad kapitaalgoederen (= gebouwen, wegeninfrastructuur, netwerken,…) die ingezet worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

natuur

A

de productiefactor natuur (N) omvat de natuurlijke rijkdommen, zoals de bodem met de eigen vruchtbaarheid, de ondergrond met daarin grondstoffen, water, lucht, klimaat,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

consumptiegoederen

A

goederen en diensten die invulling geven aan de behoeften van de consumenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kapitaalgoederen

A

goederen die worden ingezet bij het produceren van consumptiegoederen en diensten en zijn dus deel van de investering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

investeringen

A

verhogen van de hoeveelheid kapitaalgoederen (machines, aanleggen datanetwerk, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

productiefunctie

A

weergave van de technische relatie tussen de hoeveelheid productiefactoren die werden ingezet (inputs) en de maximale economische goederen (outputs) die met behulp van die inputs gerealiseerd kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

productiviteit

A

de verhouding tussen de output en de daartoe ingezette productiefactoren (inputs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gemiddelde productiviteit

A

de verhouding van de gerealiseerde productie, ten opzichte van de inzet van productiefactoren die tot die productie hebben geleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

toegevoegde waarde

A

de waarde van de output verminderd met de waarde van de inzet van half afgewerkte producten in een vorige fase van het porductieproces zijn geproduceerd

17
Q

marginale productiviteit

A

wordt berekend door de verhouding van de productie en een - in principe minimale - wijziging van de inzet van productiefactoren die verandering in de productie heeft veroorzaakt