Deel1: (epi)genetica Flashcards

(41 cards)

1
Q

biologie

A

de studie van het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voedselopname

A

bepalend voor het gedrag en systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stofwisseling

A

uit de voeding de energie halen, stoffen afbreken en wisselingen, slechte
stoffen worden afgebroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

voortplanting

A

levende structuren willen zich voortplanten, ‘wat krijg je mee’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Reactie op omgeving

A

ieder levend wezen past zich aan aan omgevingsfactoren, niet enkel
op gedragingen maar op heel het pakketje (genen), hoe sterk is de invloed van de omgeving
op de persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

groei en ontwikkeling

A

het brein, ‘wat kan je aanrijken als opvoeder om de ontwikkeling goed te laten verlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

erfelijkheid

A

erfelijk materiaal, functioneren en beperkingen, genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

koolhydraten

A

???

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

monosachariden

A

koolhydraten
enkelvoudige suiker (vb. glucose). Worden omgezet in eiwitten en vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

disachariden

A

koolhydraten
2 suikers aan elkaar. Knipt in stukjes en zet om naar eiwitten en vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

polysachariden

A

koolhydraten
verschillende suikers aan elkaar geplakt. Knipt in stukjes en zet om naar eiwitten en vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

poly

A

keten van koolhydraten/suikers, wordt gebruikt als opslag tot we suikers nodig hebben.
* glycogeen: wordt opgeslagen in de lever en vrijgegeven wanneer nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

lipiden

A

vetten
- isolatielaag onder onze huis
- lichaam heeft minimum van vetpercentage nodig anders kan het lichaam zijn functies niet meer uitoefenen –> * anorexia: laag vetpercentage –> geen menstruatie meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

afbraak vetten

A

als koolhydraten op zijn, stappen we over tot een vetverbranding om energie te produceren. De energie die vrijkomt ligt 2X hoger dan bij suikers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verzadigde vetten

A

ketens die volhangen met chemische stenen. Keten is verzadigd dus moeilijker afbreekbaar voor verbruik DUS opslaan als isolatielaag –> dierlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

onverzadigde vetten

A

: Ketens die niet volhangen met chemische stenen waardoor men vet
gemakkelijker kan afbreken en verbruiken. -> Plantaardige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

plaats vetten

A

(cel)membraan van de cel

18
Q

eiwitten of proteïnen

A
  • De basis van ons bestaan = product van de genetica/ DNA
  • veel verschillende functies, heel ons functioneren komt voor uit eiwitten
  • 50% van de cel bestaat uit eiwitten: 1000 soorten en structuren, zelf aanmaak (niet essentieel), opname uit voeding (essentiële)
19
Q

DNA

A

Een persoonlijk ‘boek’ waarin staat welke eiwitten wanneer moeten gemaakt en gebruikt worden

20
Q

Plasma eiwitten

A
  • zitten in ons bloed
  • Immunoglobuline: onderdeel van ons immuunsysteem, zorgen ervoor dat we vechten tegen ziektes
  • Stollingsfactoren: een snee herstellen
  • Hemoglobine: eiwit dat zuurstof draagt en transporteert naar onze spieren (vervoeren van zuurstof in ons bloed)
21
Q

Receptoreiwitten

A
  • Zorgen voor het ontvangen van informatie van de buitenwereld (vb. op het oog zitten
    eiwitten die ervoor zorgen dat we het beeld kunnen opnemen dat we zien)
  • Als de eiwitten hier gekwetst of kapot zijn, kan dit Cataract, een bepaalde plek voor de
    ogen in het zwart, veroorzaken
22
Q

hormonen –> vetten

A

insuline = = eiwit dat zorgt voor een goede suikerspiegel (suikerbalans in ons bloed),
heeft een specifieke opbouw. -> Wanneer deze niet goed werken kan dit suikerziekte
veroorzaken

23
Q

enzymen

A

stoffen die zorgen voor de afbraak van andere stoffen

24
Q

aminozuren

A

= bouwstukken van eiwitten
- Soms kan een mens ook allergisch zijn voor bepaalde aminozuren zoals bv. gluten

25
PKU
fenylalanine = erfelijke aandoening, disfunctie van het lichaam bij een intolerantie van een bepaald aminozuur
26
polypeptideketen
= Al onze eiwitten zijn opgebouwd uit 20 verschillende aminozuren die aan elkaar worden geplakt - Van de 20 aminozuren zijn er 8 essentiële (= aminozuren die we moeten opnemen via voeding: aminozuren die we niet zelf kunnen creëren) - Aminozuren binden = AZ + AZ = peptidebinding - Meerdere bindingen = een keten - Keten gaat zich organiseren tot een driedimensionale-structuur, hierdoor kan een eiwit zijn functie uitvoeren, hoe meer aminozuren in de keten hoe groter het eiwit (Niet juist opgevouwen: functie eiwit vervalt) - Er zijn heel veel variaties aan eiwitten mogelijk!
27
nucleïnezuren
RNA = Ribo Nucleïne Acid (gekopieerd, kleiner stukje van het DNA dat is overgeschreven) DNA = Deoxyribo Nucleïne Acid
28
DNA
deoxyribo Nucleïne Acid Moleculen waar de erfelijke informatie is opgeslagen -> maakt wie we biologisch zijn -> opgeslagen in onze chromosomen (bestaan uit DNA en eiwitten) - Gen= bevat info over 1 bepaald kenmerk (bv. Kleur ogen). Staat ook in voor de productie van eiwitten, DNA zet info om naar eiwitten - Er zitten 1000den genen op het DNA = langgerekte moleculen (46 ≠ moleculen) - Die moleculen worden gebruikt om een gen te lezen, de DNA-code van op die bepaalde molecule wordt omgezet naar RNA en daarna naar een eiwit. - DNA-code wordt omgezet naar RNA (een verkorte versie van het DNA: stukje informatie) dat we nodig hebben om 1 specifiek eiwit te maken. -> DUS: voor een specifiek eiwit hebben we RNA nodig dat afkomstig is van het grotere DNA
29
bouw nucleïnezuren
: polynucleotiden - Nucleotiden -> kleinste onderdelen van nucleïnezuur (= bestaat uit polynucleotidenketen) - Polynucleotiden -> bestaan uit nucleotiden die aaneengekoppeld zijn en vormen samen het nucleïnezuur - Nucleotide bestaan uit: stikstofhoudende basen, suiker/ koolhydraten en een fosfaat groep (hangt vast aan 5de koolstofatoom van suiker) -> Fosfaatgroep bindt zich aan een suiker en suiker bindt zich aan de base, Vormt de ladderstructuur van het DNA
30
stikstofbasen
--> nucleïnezuren Er zijn 4 ≠ soorten - Adenine - Cytosine - Guanine - Thymine, in RNA is dit Uracil -> bevatten alle informatie die we nodig hebben om te kunnen zijn wie we zijn. Ze kunnen zich aan elkaar koppelen in een bepaalde structuur/volgorde waardoor er verschillende codes ontstaan. ------ - Fosfaat en suikers vormen de pijlers: 2 strengen - Polynucleotiden: Nucleotiden verbinden/koppelen zich onder elkaar met allemaal verschillende basen ter hoogte van de fosfaten (aan het 5de en het 3de koolstofatoom) - De basen vormen koppeltjes en komen tegenover elkaar te liggen (complementaire basen) - De structuur van het DNA is opgebouwd - 2 strengen zijn complementair maar lopen in tegenovergestelde richting 5`-3`tov 3`-5` - Dubbele helix: 2 strengen spiraalsgewijs opgewonden rond denkbeeldige as. - De volgorde van de basen zijn voor ieder gen verschillend en vormt een code --> omgezet eiwit oneindig veel mogelijkheden - Basis van de erfelijkheid
31
DNA vs RNA
- RNA geen ladderstructuur en enkele helixstructuur(= enkel streng met fosfaten en suikers: basen gekopieerd uit DNA), maar een kortere enkelvoudige streng van nucleotiden onder elkaar. Een stukje van het DNA dat is gekopieerd naar een enkel streng waarop 1 base is veranderd (Thymine vervangen is door uracil), staat voor 1 gen. - DNA: ladderstructuur en dubbele helixstructuur, dubbele streng waarbij de basen zich koppelen aan hun complementaire vriend. Zeer lange streng
32
de cel
kleinste mechanisme in ons lichaam dat op zichzelf kan bestaan − Omgeven door Celmembraan + cytoplasma = vocht binnen cel + celorganellen, zorgen voor het functioneren + celkern, specifiek organel met erfelijk materiaal o DNA: opslag erfelijk materiaal in de celkern o RNA: code voor de eiwitsynthese, komt vanuit celkern in cytoplasma o Ribosomen: kleine celorganellen die instaan voor het omzetten van RNA in eiwit, eiwitsynthese in cytoplasma. − Kern: kernmembraan met kernplasma o Chromosomen: bestaan uit DNA en eiwitten (histonen): mens 46 chromosomen: 23 paar
33
chromosoom ontleed
− In de celkern zitten chromosomen (X) in een vorm van een vezel = chromatinevezel − Bij celdeling gaat chromatinevezel zich opwinden tot een chromosoom. − chromosoom is opgedraaid rond eiwitten. Die eiwitten noemt men gidstonen. -> DNA is helemaal rond gidstonen gedraaid. − Streng = DNA, bestaat uit suikers en fosfaten waarbij een base bindt met een andere basen -> krijg je lader structuur met genetische code aan.
34
chromatinevezel
chromosomen (X) die in de celkern zitten in een vorm van een vezel
35
gidstonen
chromosoom is opgedraaid rond eiwitten
36
streng
DNA, bestaat uit suikers en fosfaten waarbij een base bindt met een andere basen --> krijg je ladderstructuur met genetische code aan
37
DNA in de cel
− Kern: chromosomen (46), DNA + eiwitten -> wordt omgezet later naar RNA en komt dan de celkern uit − RNA staat voor de boodschap of m-RNA (Messenger-RNA) die gehaald wordt uit de kern. − RNA gaat ribosomen omzetten naar eiwitten doormiddel van verschillende aminozuren aan elkaar (polypeptiden) -> = eiwitsynthese
38
DNA processen
1) DNA replicatie (DNA verdubbeling) 2) Eiwitsynthese 3) Mutaties
39
DNA replicatie
o Verdubbelen voor celdeling om zo alle DNA info mee te krijgen. DNA streng gaat openbreken door verbreken van waterstofbruggen door het enzym helicase. Opbouw van nieuwe strengen DNA aan de oude keten: polymerase semiconservatief. 2 types opbouw namelijk moeilijk en makkelijk. Opbouw in 1 richting: van 3’ naar 5’ -> makkelijke opbouw, leidende streng. Moeilijke opbouw, Legging streng wordt in meerdere stukjes opgebouwd. Deze twee strengen geven 2 exacte kopieën van de streng erboven. Het zijn Semi conservatieve strengen = half oude strengen, van oude streng wordt nieuwe gemaakt. o Hoe sneller de celdeling, hoe sneller herstel
40
semi conservatieve strengen
= half oude strengen, van oude streng wordt nieuwe gemaakt.
41