Definitions Flashcards

(211 cards)

1
Q

3 topics Gezondheidspsychologie

A

Gezondheid: een staat van volledig fysiek, mentaal en sociaal welzijn
Gedrag: al wat een organisme doet en actie omvat als reactie op een stimulatie.
Psychologie: de toepassing van de principes van de biologie op de studie van fysiologische,
genetische en ontwikkelingsmechanismen van gedrag bij mensen en dieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Focus Gezondheidspsycholgie

A

Primaire focus: problemen die zich voordoen als fysieke klachten in tegenstelling tot problemen
die zich beperken tot emotionele klachten of de mentale gezondheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Behavioral Medicine

A

het interdisciplinaire veld dat zich bezighoudt met de ontwikkeling en
integratie van gedrags- en biomedische wetenschappelijke kennis technieken die relevant zijn voor gezondheid en ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sacharias Jansen

A

uitvinder van de microscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Andreus Vesalius

A

grondlegger van de anatomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

René Descartes

A

relatie tussen mens en lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Biomedisch model

A

biologische veranderingen leiden tot gedragsveranderingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bio-gedragsmatig model

A

ook andere factoren dan biologische spelen een rol op gedrag, zoals
onze omgeving, onze gedachten en leer-geschiedenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bio-psycho-sociaal model

A

Een ziekte zorgt voor een activiteit, of verminderde activiteit = gedrag

Gedrag zal op zijn beurt een rol spelen in je participatie (als student, ouder, werkende)

Gedrag kan ook beïnvloed worden door omgevings- en persoonlijkheidsfactoren

Conclusie: zowel biologische, psychologische en sociale factoren spelen een rol in gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Conversiestoornis

A

functionele neurologische symptoomstoornis
-Allemaal uitingen van interpersoonlijke conflicten.
- VB: mensen met neurologische symptomen waarvoor geen neurologische ziekte voor
gevonden kan worden
- Boeiend, maar niet falsifieerbaar en ook niet manipuleerbaar
- De behandeling voor conversiestoornis (hypnose) is hedendaags nog steeds dezelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Emotionele conflicten: Holy Seven

A

Zeven lichamelijke symptomen als gevolg van interpersoonlijk conflict: Astma Broncialis, Neurodermatitis, Ulcus duodeni, Colitis ulcerosa, Reumatoïde
artritis, Essentiële hypertensie, Hyperthyreoïdie
-Ook niet falsifieerbaar en niet manipuleerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Chronische pijn = vorm van depressie

A

Somatiseren is een psychosomatische theorie: chronische pijn is een lichamelijke uiting
van een psychisch conflict
- Nauwelijks empirische evidentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

DIATHESIS-STRESS MODEL

A

Stress draagt bij aan lichamelijke klachten. Er zijn psychologische factoren die een invloed kunnen
hebben, enkel als de stressor aanwezig is
Hoe meer stress iemand ervaart, hoe groter de kans om verkouden te raken.
Hoe langer de stressor aanwezig is, hoe groter de kans om verkouden te raken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

COGNITIVE BEHAVIOR MODEL

A

vooral de betekenis die wordt toegekend aan een stressor, de persoonlijke opvattingen over een
ziekte, is belangrijk = cognitieve appraisal.
Integreert rationalisme en empirisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fear-Avoidance Model van chronische pijn

A

beschrijft hoe individuen
chronische pijn ontwikkelen en behouden als gevolg van aandachtsprocessen en vermijdend
gedrag gebaseerd op pijn gerelateerde angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Nocebo

A

een aversieve ervaring na toediening van een inactieve stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Placebo

A

het ervaren van een gunstig effect na de toediening van een inactieve stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

AFFECTIEF-MOTIVATIONEEL MODEL

A

We hebben elk meerdere doelen, die meer specifiek

toenaderings- of vermijdingsdoelen zijn en die elkaar ook beide beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Doelconflict

A

wanneer bepaalde doelen tegenstrijdigheid opwekken, ontstaat er een innerlijk conflict.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Gewaardeerde niet-pijnlijke doelen

A

Pijnpatiënten lijden veel minder pijn als ze iets beters te doen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Stigmatiserende reacties

A

mensen bekritiseren en devalueren bepaalde mensen die een kenmerk
bezitten dat afwijkt van de maatschappelijke normen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Veerkracht

A

Kwetsbaarheid kan gebufferd worden door het feit dat sommige mensen gewoon meer weerbaar,
veerkrachtig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

COGNITIVE BEHAVIOR MODEL

Cues

A

zorgen voor een respons, zoals lichamelijke klacht, emoties en
ziektegedrag. Deze rechtstreekse relatie wordt gemedieerd door de ziekte-representatie.
Hiernaast wordt de ziekte-presentatie op zijn beurt beïnvloed door bronnen van informatie:
persoonlijke ervaring, verbale instructie en observatie van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Common sense model of illness representations

A

Common sense: iets wat volgens het gezond verstand heel aannemelijk zou zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Common Sense: Identiteit
Protoype matching: bij het ervaren van een bepaalde cue, wordt dit gevoel zo snel mogelijk gematcht aan iets. - Cluster van symptomen - Mentaal model van de meest representatieve casus - Wordt gebruikt als standaard waarmee de huidige informatie mee wordt vergeleken
26
Common Sense: Oorzaak
Interne oorzaak: Veranderlijk en controleerbaar | Externe oorzaak: Stabiel en oncontroleerbaar
27
Common Sense: Tijdlijn
Acuut | intermitterend - chronisch
28
Common sense: CONSEQUENTIES
De medische gevolgen van een ziekte zijn niet noodzakelijk gelijk aan de eigen inschatting van de gevolgen van een ziekte. Onderschatting Overschatting
29
ERVAREN CONTROLE
hangt samen met de oorzaak die wordt geattribueerd aan de cue. Als een individu het idee heeft dat die ergens vat over heeft, is er meer kans op controle. Eigen controle Controle via behandeling
30
IPQ-R
test waarin elke dimensie van ziekterepresentatie wordt bevraagd Meest voor de hand liggende (common sense) interpretatie is niet altijd de juiste interpretatie. Common sense kan botsen met evidence based informatie.
31
Celiac disease
auto-immuun ziekte met chronische ontsteking van de dunne darm
32
Niet-coeliakie glutensensitiviteit
gelijkaardige buikklachten door het eten van tarwe (gluten) bij afwezigheid van ontsteking
33
Causale attributies voor astma
vooral vervuiling, erfelijkheid, geluk/het lot en stress worden gezien als oorzaak voor astma
34
Disability-Adjusted Life Years
het aantal jaren dat je leeft met een beperking + het aantal jaren dat je verloren hebt door vroegtijdige sterfte.
35
Socio-demografische index
het aantal verloren jaren van een gezond leven wordt bepaald | door inkomen, het aantal kinderen in een gezin en opleidingsniveau.
36
BELANG VAN PREVENTIE
Preventieve interventies te selecteren die theoretisch en evidence-based zijn - Interventies te ontwikkelen die risico's verminderen en sterktes bevorderen - Onderzoek en evaluatie op te nemen als een integraal onderdeel van de ontwikkeling en uitvoering van preventieprogramma's - De beraadslaging van openbaar beleid dat de gezondheid en welzijn bevordert, te informeren wanneer relevante bevindingen uit de preventiewetenschap beschikbaar zij
37
Onze Maatschapij: Tieners slapen te weinig
tieners worden pas moe tegen 23u De excessieve nood aan technologie en social media Sociale en academische eisen Slaap coping mechanismen
38
Slaapdeprivatie: Gevlogen
- Gedaalde academische en cognitieve werking - Verhoogd risico op mentale problemen, fysieke problemen, wonden gerelateerd aan sport en ongelukken met motors.
39
Screening
het op een systematische wijze zoeken naar een ziekte bij een persoon/burger die geen klachten heeft of er niet om gevraagd heeft. Populair, maar wetenschappelijk niet correct
40
Case-finding
het zoeken/vinden van een ziekte bij een persoon die de dokter bezoekt, maar voor een andere reden dan de symptomen/klachten van de ziekte die de dokter diagnosticeert. Veel gebruikte en zeer krachtige methode voor/door huisartsen
41
Diagnose op vraag van klachten van een patiënt
Meest frequent toegepaste strategie
42
Pathologische diagnosen
fractuur carcinoma, infarct
43
Pathofysiologische diagnosen
hartdecompensatie (hartfalen), hypertensie
44
Etiologische diagnosen
loodvergiftiging, lawaaidoofheid
45
Nosologische diagnosen
gebaseerd op een consensus: migraine, spastisch colon, | premenstruele tensie
46
Waakvlamdiagnosen
diagnosen stellen, maar patiënt moet wel in het oog gehouden | worden, omdat er misschien iets anders mee aan de hand is
47
Verschillende diagnostische processen
Hypothese aftasten Patroonherkenning Volledige dossiermethode Algoritme
48
Consultatie model
Manier van gesprek voeren waarbij bepaalde elementen worden overlopen. - Aanmelding - oriëntatie - Anamnese - Klinisch onderzoek - Beleid - Afsluiting
49
Kalamazoo consensus statement model
``` Openen van de raadpleging Informatie verzamelen Informatie delen Overeenkomst rond problemen en plannen Afsluiten van de raadpleging ```
50
echte beslissingskunde houdt rekening met
Kans op ziekte - Wachtkamerkans - De kracht van argumenten: aantonen en uitsluiten - Drempelkunde: actiedrempels verhogers en verlagers
51
ruis op de diagnose omwille van
Freezing: tunnelvisie - Een te enge visie met te weinig hypothesen - Geen aandacht voor zeldzame ziektebeelden - Vuilkbakdiagnose: ‘t zit tussen de oren’ - Voorkans verkeerd ingeschat: kans dat er een bepaalde diagnose aanwezig is bij een bepaalde klacht hangt af van de epidemiologie - Persoonlijke aspecten van de arts. VB: geen huisarts zijn van vrienden of familie
52
Bayes Vierenveldentabel
Sensitiviteit Specificiteit Vals positieve uitslag
53
Sensitiviteit
de proportie van (werkelijk) zieken in de populatie bij wie een positief testresultaat werd gevonden, ten opzichte van alle zieke personen. exclusie
54
Specificiteit:
de proportie van gezonde personen in de populatie bij wie een negatief testresultaat werd gevonden, ten opzichte van alle gezonde personen. inclusie
55
vals positieve uitslag
Dit kan erg zijn, omdat men dan soms zou opereren terwijl dit niet nodig is
56
Huisarts
Uitsluiter | Lage prevalentie
57
Specialist
Bevestiger | Hogeprevalentie
58
Gevolge van diagnose
Kunnen zeer divers zijn
59
Lockdown veel schade
40% meer mishandelingen 30% meer echtscheidingen Nog geen duidelijke gegevens over het risico op suïcide
60
Pandemie Behandelen als Trauma
Warning: vanuit China en vervolgens uit Europa - Impact: op zowel economisch, sociaal en mentaal vlak - Honeymoon: veel vrijwilligers die zich inzetten #tousensemble - MAAR: door deze extra inspanning daalt het aanpassingsvermogen - Desillusie: mensen zijn het beu en willen naar buiten #freedom
61
Disruptieve verbeteringen
organisaties met vrijwilligers, apps die ontwikkeld werden Toch ook belastingen: kinderen die thuis zitten: hoe jonger de kinderen, hoe groter de belasting
62
Resultaten UA: Corona
- Moeilijkheden om zich te focussen - Slaapproblemen - Geen zingeving meer - Moeilijk beslissingen kunnen nemen - Niet het gevoel hebben om met de situatie te kunnen omgaan - Minder plezierbeleving en verlies van optimisme - Negatieve emoties en vermijdingsgedrag
63
Toxische Streess in Covid-19 Periode
Ongeveer 10 procent stijging
64
Data Covid-19 Survey
-Mensen die klachten rapporteerden (zoals hoesten en hoge koorts) hadden een hoger onwelbevinden dan de mensen zonder klachten -Onwelbevinden verbeterde in juni, maar na de top in juli is deze weer aan het dalen.
65
Data Motivatie Barometer
Gezorgt voor keerpunten bij virologen
66
Evolutie van de motivatie tijdens corona
vrijwillige motivatie neemt af, dieptepunt in mei, stijging in juli, en terug vrije val naar beneden sinds augustus
67
Vitaliteits-Geluk-As
Afhankelijk van waar mensen zich bevinden op de vitaliteits-geluks-as is er een ander aanpak nodig. Dit moet gedetecteerd, geconnecteerd, bespreekbaar en gemonitord worden.
68
Laatste advies Corona
Nieuwe Veiligheid installeren Berekend en beredeneerd risico Focus op basisregels Leg uit hoe je werkt met de basis regels
69
Doel van preventie
nelheid verminderen waarmee problemen optreden of zich ontwikkelen in onze huidige samenleving.
70
Programmatische preventie
programma's gericht op personen met meerdere | risicokenmerken
71
Casuïstische preventie
gebaseerd op risicoschatting bij een patiënt in een | individuele hulpverleningssituatie,
72
Primaire preventie
gericht op een populatie die gezond is: inzetten op het behoud van gezondheid en de promotie van welbevinden
73
Secundaire preventie
gericht op een risicogroep om nog verdere ziekte te voorkomen
74
Tertiaire preventie
gericht op een groep zieke mensen, om te voorkomen dat ze een verminderde levenskwaliteit halen
75
Universeel Preventie
gericht op een totale populatie
76
Selectief Preventie
gericht op een deel van de populatie
77
Geïndiceerde Preventie
gericht op een individu
78
Gezondheidspromotie
Hoe gezond houden en gezondheid verbeteren
79
Ziektepreventie
Primaire preventie: Hoe medische ziekten voorkomen? | Secundaire preventie: Eenmaal gedetecteerd, zo snel mogelijk genezen?
80
Klinische gezondheidspsychologie: Welke soort preventie
Tertiaire preventie: Hoe leren leven met chronische aandoeningen?
81
types interventies
Autoritair Collectief Onderhandeld Individueel
82
Preventie: Grondhouding en Evolutie
Educatie → gedrag → Hierna inzicht in waarom bepaald gedrag stellen en wordt de nadruk meer gelegd op de interactie tussen het gedrag en de omgeving
83
Wanneer zijn interventies effectiever?
- Als ze op verschillende niveaus simultaan ingrijpen - Als ze niet beperkt blijven tot het individuele niveau, maar bijvoorbeeld ook focussen op de omgeving
84
DETERMINANTENANALYSE
Om goede interventies te bepalen moet geweten zijn wat de psychologische factoren zijn die het gedrag vooraf gaan. Er zijn determinanten/redenen waarom mensen doen wat ze doen.
85
Distale determinanten
Terminanten die een onrechtstreekse invloed op gedrag hebben. Ze zijn vaak moeilijk te veranderen en worden daarom statische factoren genoemd.
86
Proximale determinanten
determinanten die een rechtstreekse invloed op gedrag hebben, zoals attitudes en opvattingen die de gezondheid in gevaar brengen of bevorderen. Ze zijn makkelijk te veranderen en worden daarom dynamisch genoemd.
87
Health Belief Model
Het stellen van preventief gedrag hangt af van twee factoren - Waargenomen dreiging ziekte - Externe kosten baten analyse
88
Theory of Reasoned Action / Theory of Planned Behavior
- Attitude - Subjectieve norm - Gedragscontrole - Feedback-lus - Niet enkel voor gezondheidsgedrag
89
Gezondheidsdoelen
specifieke, meetbare en algemeen aanvaarde doelstellingen die men in een bepaalde periode wil realiseren om gezondheidswinst op bevolkingsniveau te realiseren.
90
Hoe worden gezondheidsdoelen Geactiveerd
- Intentionele beslissing op basis van vaak rationele factoren - Activatie via: dreiging, attitude, subjectieve norm, gedragscontrole
91
CMO model
Stelt dat de vaardigheden (Capacity), motivatie (Motivation) en opportuniteiten (Opportunity) een invloed hebben op elkaar en op het gestelde gedrag
92
Belangrijkste Motivator voor gedrag
Intentie, echter grote kloof tussen intentie en gedragsverandering, die overbrugt moet worden door zelfregulatie
93
Implementatie-intenties
Creëren van actieplannen - Plannen die specifiëren waar, wanneer, en hoe gedrag zal gesteld worden: “Ik plan om X te doen wanneer Y zich voordoet.” - Formuleren van implementatie-intenties verhoogt gezond gedrag zoals fysieke activiteit, gezond eten, borstzelfonderzoek, screening op baarmoederhalskanker
94
Precede/Proceed model toegepast op fysieke inactiviteit
Fysieke activiteit is een gedrag Ook omgevingsfactoren op zich hebben een effect op het stellen van gedrag en de gezondheidsproblemen die daarmee samenhangen Belangrijk om te kijken met welke gezondheidsproblemen dit samenhangt, bv moeheid Vervolgens nadenken wat de impact is van deze problemen op de quality of life
95
Belangrijkste redenen
``` Gepercipieerde Voordelen plezier sociale ondersteuning Self-efficacy Motivatie ```
96
Zelfregulatie Concepten
- Vorming van intentie: motivationele fase van het stellen van doelen - Realisatie van intentie: fase van het nastreven van doelen Belang van implementatie intenties
97
Zelfdeterminatie Theorie
Bepaalde determinanten zijn belangrijk bij beweging: autonomie, competentie en verbondenheid. nuit de sociaal-cognitieve modellen is de basisassumptie: werk je in op deze determinanten, dan zorgt dit ervoor dat de motivatie hoger is
98
Type motivatie
- Amotivatie - Externe Regulatie - geintrojecteerde regulatie - Geïdentificeerde regulatie - Geïntegreerde regulatie - Intrinsieke motivatie
99
Veranderingsdoelen
Worden gesteld om van risico naar bevordering over te schakelen: gedrag dat moet uitgevoerd worden als gevolg van interventie
100
Determinanten
zijn onderliggende redenen waarom mensen gedrag willen stellen. Deze determinanten moeten dus aangepast worden zodat het gewenste gedrag gesteld wordt.
101
Planmatige aanpaak
1. Needs Assessment 2. Definieren van veranderingsdoelen 3. Selecteren van methoden en toepassingen 4. Plannen van evaluatie programma
102
Individueel gerichte interventies
- Goal setting - Sociale steun zoeken - Beloning - Relapse prevention
103
Omgevingsgerichte interventies
- Werkomgevingen aanpassen - Toegang tot groene ruimte creëren - Toegang tot faciliteiten creëren - Veilige wandel- en fietspaden opstellen - Omgeving herinrichten waardoor mensen aangestuurd worden om een gezond alternatief aan te gaan, bv door nudging
104
Evaluatie van een interventie
effectevaluatie + procesevaluatie + kosteneffectiviteit
105
Effectevaluatie
- Eindeffect evaluatie: is er een verandering in gezondheidsuitkomsten op lange termijn? - Tusseneffect evaluatie: is er een verandering in gedrag / de determinanten van gedrag? - Hoe verschillen de indicatoren voor en na de interventie? o Pre-post design - Zijn de veranderingen het gevolg van de interventie? o Random assignment, controlegroep
106
Procesevaluatie
Is de interventie uitgevoerd zoals gepland? - Was het programma goed ontworpen? - Hebben we iedereen bereikt in de interventiegroep?
107
Kosten-baten analyse
-Zijn de kosten die moeten gemaakt worden hun geld waard? - Het zou zinloos zijn om een interventie te doen die niet genoeg effecten heeft in vergelijking met de kosten die erin gestoken zijn
108
Roken en drinken zijn prevalente, vaak voorkomende gedragingen.
- Deze zorgen voor additieve gezondheidsrisico’s: als je beide gedragingen stelt heb je zwaardere kansen op gezondheidsproblemen - Gaan vaak samen - Begin situeert zich tijdens adolescentie - Sociaal-culturele inbedding: soms zelfs raar als je op een avond met vrienden niet drinkt - Verslavingscomponent - Contextafhankelijk: bv enkel met vrienden - Reward Sensitivity: gevoeligheid aan beloning, die onmiddellijk komt, en dus sneller dan de nadelige gevolgen
109
Preventiedoelen
- Gebruik voorkomen in de hele populatie - Gebruik uitstellen in een risicogroep - Voorkomen van problematisch gebruik - Afhankelijkheid voorkomen - Harm reduction: ervoor zorgen dat mensen die roken/drinken dit niet nog meer of in geen ergere mate gaan doen o VB: niet dronken achter het stuur kruipen
110
Dynamische ontwikkeling van rookgedrag
1. Preparatie: door beeldvorming en beschikbaarheid van de verslavende middelen 2. Experimenteerstadium: 1 keer 3. Occasioneel roken: af en toe 4. Regulier roken: regelmatig
111
Cognitieve gedragstherapie mogelijke interventie roken
- Detecteer/anticipeer/vermijd moeilijke situaties - Vaardigheden om negatieve stemmingen te veranderen - Leefstijlveranderingen en stressreductie - Rol van de groep - Terugvalpreventie - Cognitieve gedragstherapie + nicotinevervangers: tot 40 %
112
Terugvalprevalentie
1. interpersoonlijke factoren - predictor van succes op lange termijn - interpersoonlijke conflicten 2. Omgevingsfactoren - sociale steun - omgevingsstimuli
113
Stress
is een negatieve emotionele ervaring die gepaard gaat met voorspelbare biochemische, fysiologische, cognitieve en gedragsveranderingen die gericht zijn op het veranderen van de stressvolle gebeurtenis of het aanpassen aan de effecten ervan (Baum, 1990).
114
Stress 3 elementen
- Stimulus: wat zorgt er voor stress? - Proces: hoe gaan we ermee om? - Respons: hoe reageren we op stress?
115
Stress Exposure Model
stress – zowel grote als kleine stressoren – over de levensloop kan een cumulatief effect hebben op de gezondheid.
116
3 manieren gedragsmatig reageren
- Fight - Flight - Freeze
117
Hypothalamus effect op organen en reflexen op twee manieren
SAM: Sympatische-adrenomedullair system HPA: Hypothalamus-hypofyse-bijnier-as
118
Sympatische-adrenomedullair system
Dit systeem begint in de hypothalamus en gaat via de hersenstam langs het ruggenmerg naar de bijnier. Deze maakt catecholamines, die naar onze organen en spieren gaan om ons klaar te maken voor de fight/flight respons. Sympathische systeem Parasympatische systeem
119
HYPOTHALAMUS-HYPOFYSE-BIJNIER-AS
- In rust: de hypothalamus maakt corticotropin releasing factor aan, wat de hypofyse stimuleert, die op zijn beurt adrenocorticotropin aanmaakt en die dan de bijnierschors stimuleert op cortisol aan te maken. - Door de negatieve feedback loop wordt de hoeveelheid cortisol doorheen de dag gecontroleerd. In de ochtend zijn er wel hogere hoeveelheden aanwezig. - Tijdens stress: de negatieve feedback wordt geïnhibeerd, waardoor er te veel cortisol is en er chronische stress optreedt
120
Chronische stress
Hpa-as is volledig ontregeld
121
Onderscheid SAM en HPA
``` SAM -Fobie - Acute dreigende situatie - Intense subjectieve stress HPA - angstanticipatie - Contextuele stress ```
122
Appraisal van stress bestaat uit 2 factoren
- Cognitieve appraisal -Primaire appraisal: wat betekend de stressor -secundaire appraisal: wat kan ik doen - Emotionele appraisal
123
hersenstam is het centrum van het respiratoir centrum
- Neuronen voor inspiratie - Neuronen voor expiratie - Deze inhiberen elkaar en hebben tegengestelde werking - Neuronen krijgen input vanuit hogere hersenstructuren en vanuit het lichaam
124
Hering-Breuer reflex
als we diep inhalen, komt er een stop zodat we niet kunnen ‘ontploffen’ van lucht. Dit komt doordat er een signaal wordt gegeven waardoor de inspiratorische neuronen geïnhibeerd worden.
125
Hypocapnie
een verlaagde concentratie van CO2 in het bloed
126
Respiratoire alkalose
een verhoogde pH van het bloed
127
Hyperventilatie
Meer C02 uitgeademd dan het lichaam produceert.
128
Symptomen hyperventilatie
- Cerebrale klachten: duizeligheid, vaag gevoel, ijl in het hoofd door CO2 tekort - Paresthesie: tintelend gevoel in gezicht, vingers, benen - Hart klachten: snelle, sterke, onregelmatige hartslag - Gastro-intestinaal: misselijk, opgeblazen maag, krampen - Ook aspecifieke symptomen
129
Hyperventilatie acuut
ots en snelle daling van CO2, gepaard met duidelijke plotse klachten, die vaak veroorzaakt worden door een paniekaanval
130
Hyperventilatie Chronisch
Mensen ademen continu een beetje te veel, waardoor ze zich vaak op de grens bevinden van te weinig CO2 en klachten. 1 enkele diepe zucht kan zorgen voor problemen
131
Waarom bestaat hyperventilatie
Deel van de fight-flight respons, gerelateerd aan dorsale deel van hersen stam
132
Algemene hyperventilatie triggers
algemene arousal: stress, cafeïne, seks, opwinding ® wekken | bij iedereen een hyperventilatie op
133
Specifieke hyperventilatie triggers
angst om te stikken / vast te zitten
134
Hyperventilatie syndroom
lichamelijke klachten veroorzaakt door hyperventilatie, door te veel ademen
135
Psychologische processen: Therapie voor Hyperventilatie
- Aandacht - Interpretatie - Leren
136
Hyperventilatie cyclus
in een bepaalde periode ervaart iemand meer stress. Het lichaam reageert met Hyperventilatie, waardoor lichamelijke klachten optreden. Deze kunnen geïnterpreteerd worden als ernstig, waardoor er angst optreedt, wat er weer voor zorgt dat je meer kans hebt om te hyperventileren, waardoor er een cirkel is.
137
Behandeling Hyperventilatie
Educatie Provocatie Ademhalingsoefeningen
138
Vermoeidheid
is een normale en adaptieve, functionele sensatie in de flow van dagelijks leven: na een mentale of fysieke inspanning, na langdurig wakker zijn, bij acute ziekte en/of bij stress.
139
chronische vermoeidheid
Als de vermoeidheid langer dan 6 maanden aanwezig is
140
Chronische vermoeidheidssyndroom
Meer dan 6 maanden persisterende vermoeidheid - Met substantiële impact op de dagelijkse activiteiten - 4 of meer van symptomen: concentratie- of geheugenstoornissen, keelpijn, gevoelige lymfklieren, spierpijn, hoofdpijn, inspanningsvermoeidheid - Diagnose bij exclusie - Overlap met fibromyalgie
141
functional somatic disorder
- Het vertonen van symptomen zonder een gepaste pathofysiologische uitleg
142
pro lumping
- Afhankelijk van de medische specialist die je ziet, krijg je een andere ‘sticker’ - Substantiële overlap tussen aandoeningen - Geen duidelijke pathofysiologie, laat staan duidelijke verschillen in pathofysiologie tussen aandoeningen waardoor ze gesplitst kunnen worden
143
pro splitting
- Sommige aandoeningen hebben een andere prognose - Evidentie voor verschillen in de uitlokkende factoren voor de aandoeningen - (Doch gemeenschappelijke onderhoudende factoren
144
subjectieve vermoeidheid
vermoeidheid ervaren door de persoon zelf
145
Objectieve vermoeidheid:
de observeerbare afname in performantie na langdurige of | excessieve inspanning
146
Neurofysiologische correlaten van vermoeidheid
en toegenomen activiteit in alfa- en thetavermogensverdelingen zijn meetbaar met een EEG en zouden cognitieve vermoeidheid aantonen.
147
Klassieke conditionering vermoeidheid
patiënten die kanker hebben worden moe nog voordat ze bij het ziekenhuis aankomen, omdat ze dit associëren met hun behandeling
148
Operante conditionering
leren van relatie tussen gedrag en outcome
149
Placebo/Nocebo
- Neveneffecten zijn vaak te wijten aan placebo effecten - Soms kunnen we problemen nog erger maken door sociale omgeving en/of communicatie door zorgprofessionals
150
Slaap
- Een toestand van verminderde motoriek en verminderde sensorische gewaarwordingen - Doch blijft er reactie op prikkels, men is wekbaar.
151
Polysomnographie
meting van verschillende fysiologische parameters tijdens de slaap. Het resultaat van een polysomnografie wordt in een hypnogram samengevat.
152
EEG
spontane hersenactiviteit
153
EMG
spieractiviteit
154
EOG
oogbewegingen
155
Gausscurve slaap
- 8% van de bevolking < 6u slaapnood - 80% van de bevolking 6-9u slaapnood - 12% van de bevolking > 9u slaapnood
156
slaapkwaliteit daalt leeftijd
- Meer licht slaap, waardoor je gemakkelijker wakker schiet - Minder diepe slaap en minder REM-slaap - Vaker ontwaken - Moeilijker inslapen
157
Slaap regulerend proces
- S-proces (blauwe lijn): homeostase proces | - C-proces (rode lijn): circadiane proces = biologische klok
158
Zeitgeibers/tijdsaanduiders
- Belang van licht: de productie van melatonine (stimuleert slaap) wordt afgeremd door licht - Belang van regelmaat: op hetzelfde uur opstaan en maaltijden ook op gelijke tijdstippen - Belang van activiteite
159
Chronotype
je ‘natuurlijk’ slaappatroon: spontaan slaapritme moest iemand kunnen slapen zonder rekening te moeten houden met verplichtingen en afspraken.
160
Parasomnie
kenmerkt zich door ongewenst gedrag in het slaapproces en komt zeer frequent voor bij kinderen Als gevolg van incomplete wekreactie
161
Non-REM parasomnie
Slaapwandelen | Sleep terror
162
REM parasomnie
Slaapverlamming | REM-related Behavior Disorder: gesprek aan spieratonie
163
Mogelijke therapie parasomie
Psycho-educatie Bespreken factoren die instabiliteit van het slaapritme beinvloeden Eventueel medicamenteuze behandelingen
164
Narcolepsie
Overmatige slaperigheid tijdens de dag: onbedwingbare slaapaanvallen en frequente nood aan korte dutjes Kataplexie Hypnagoge hallucinaties Slaapparalyse en verstoorde nachtelijke slaap
165
obstructief slaapapnee syndroom
stokt de ademhaling ’s nachts doordat de | luchttoevoer ter hoogte van de keel geblokkeerd raakt.
166
Delayed sleep phase Syndrome
moeilijkheden om op gewenste uur in te slapen en op te staan
167
Advanced sleep phase Syndrome
moeilijkheden om wakker te blijven en te slapen | tot gewenste uur
168
Shiftwerk
mismatch tussen werkschema en eigen circadiane ritme. MAAR: niet alle shiftwerkers vertonen slaapproblemen
169
Jetlag
moeilijkheden om het eigen circadiane ritme snel genoeg te verschuiven naar de tijdzone van bestemming, waardoor er klachten in het functioneren overdag en in de nacht (slaap) zelf optreden
170
Insomnia
``` - Subjectieve klacht over o Inslapen (> 30 min) o Doorslapen (totaal > 30 min) o Vervroegd wakker worden o Slechte slaapkwaliteit (< 85%) - Minstens 3 x per week, minstens 3 maand - Aantasting van het dagelijks functioneren o Vermoeidheid o Geheugen- en concentratie o Stemming o Slaperigheid o Spanning, hoofdpijn, … ```
171
PREDISPONERENDE factoren insomnia
Hyperarousal persoonlijkheid hier een rol in (perfectionisme, grote controlebehoefte, groot plichtbewustzijn, piekeren). Ook geslacht, leeftijd,
172
PRECIPITERENDE factoren insomnia
Stress en zowel positieve als negatieve veranderingen hebben een invloed op het ontwikkelen van insomnia: familiaal, beroepsmatig, gezondheid gerelateerd, financieel,
173
PERPETUERENDE factoren insomnia
cognities gedrag emoties
174
Behandeling insomnia
Slaaptraining Psychoeducatie cognitieve therapie Anti-piekertechnieken
175
NIET-MEDICAMENTEUZE AANPAK insomnia
- Zelfobservatie - Slaaphygiëne - gedrag technieken - Cognitieve technieken - Relaxatie / Loslaathouding
176
Voelen van pijn in verschillende stapppen
1. Transductie: activatie van zenuw-uiteinden in de periferie. Daar worden zenuwimpulsen doorgestuurd naar ruggenmerg 2. Transmissie: deze signalen komen aan in het ruggenmerg en worden doorgestuurd 3. Perceptie: wanneer de signalen aan zijn gekomen in de hersenen
177
Drie belangrijke netwerken pijn
Laterale pijn-systeem: sensorische dimensie ® insula, somatosensorische cortex - Limbisch systeem: affectieve dimensie ® insula, ACC - Prefrontale cortex: regulatie/inhibitie, aandacht en verwachtingen
178
Specifieke rugpijn
er kan duidelijke schade gevonden worden + vaak uitstraling tot in de voeten, omdat de zenuwschade hier groter is dan bij niet-specifieke rugpijn
179
Niet-specifieke rugpijn
er is geen duidelijke oorzaak
180
Hoge impact chronische pijn
- Geslacht: meer vrouwen dan mannen - Leeftijd: zeker vanaf 40 jaar wordt de last groter - Educatie: meer lager opgevoede mensen - Inkomen: meer mensen met lager inkomen
181
Drie manieren leren pijn
- Controle uitoefenen als de schade aanwezig is - Voorspellen wanneer de schade komt - De schade proberen te voorkomen
182
Kinesiofobie
een excessieve, irrationele vrees voor bewegingen en activiteiten vanwege het idee dat dit mogelijk schadelijk zou kunnen zijn.
183
Rol van cognities
spelen een enorm grote rol in het ervaren van pijn. Als er weinig vrees is, is er ook weinig negatief affect. Ook verwachting speelt hier een grote rol in
184
Body image
-Perceptie: hoe je naar de lichaam kijkt. Gemeten door te schatten hoe groot/dik/smal iemand zichzelf schat. Vervolgens bekijken hoeveel dit afwijkt van de werkelijkheid - Attitude: je gedachten, gevoelens en opvattingen over je lichaam. Gemeten door: o Algemene subjectieve tevredenheid: hoe evalueer je je lichaam? o Affect: gevoelens over het lichaam o Cognities: gedachten, assumpties over het lichaam o Gedrag: bv spiegels vermijden of geen foto’s van jezelf willen
185
BODY IMAGE DISTURBANCE
-Een negatief lichaamsbeeld kan uiteenlopen van milde gevoelens van onaantrekkelijkheid tot extreme obsessies ten aanzien van het lichamelijke uiterlijk, wat het normaal functioneren belemmert. - Verstoring speelt in onder andere eetstoornissen en Body Dysmorphic Disorder
186
Body Dysmorphic Disorder volgens de DSM-V
A. BDD is een preoccupatie met een defect die door de patiënt gepercipieerd wordt, die niet observeerbaar is door anderen. B. Op een bepaald moment gedurende de loop van deze stoornis, vertoond de persoon een repetitief gedrag of mentale acties als reactie op de zorgen over het uiterlijk. C. De preoccupatie veroorzaakt klinisch significante stress of beperkingen in sociale omgeving D. De zorgen over het uiterlijk zijn niet beperkt tot zorgen over lichaamsvet of gewicht bij een eetstoornis. Specificatie: muscle dysmorphia form (overtuiging dat men niet genoeg gespierd is) Specificatie: hoeveel inzicht is er in de ziekte? Afwezig, weinig of goed inzicht
187
BDD Differentiaal diagnose
BDD moet niet verward worden met verschillende andere stoornissen - Hypochondrie: zorgen over het lichaam, maar de binnenkant ervan: bv schrik voor het hebben van een ziekte - Sociale fobie: angst om bij mensen te zijn, om wat mensen wat je vinden, maar meer angst over je gedrag dan over je uiterlijk - OCD: ook dwangmatig, maar eerder rituelen die ervoor zorgen dat er niets ergs gebeurt - Anorexia nervosa: zorgen over het lichaam, maar niet over de neus / het haar, puur zorgen om het uiterlijk dat te dik zou zijn - Schizofrenie: waanstoornis of psychosesen waarbij mensen hun lichaam soms anders ervaren, maar meestal bizarre dingen
188
BDD Comorbiditeit
Depressieve stoornis - Obessieve-compulsieve stoornis - Drugmisbruik (alcohol, sigaretten, drugs) - Sociale angst stoornis - Persoonlijkheidsstoornissen
189
Pre-operatieve screening Cosmetische Chirurgie
Chirurgen moeten doorvragen over de motivatie(s), de verwachtingen en psychiatrische stoornissen van de patiënt - Dit wordt niet altijd gedaan, door gebrek aan tijd, geld en/of kennis
190
Effectieve behandeling in plaats van cosmetische chirurgie
Clomipramine: antidepressivum Cognitieve gedragstherapie Positieve spiegel training
191
Roken grootse oorzaak kanker
Mechanisme: tabaksrook bevat verschillende carcinogenen = stoffen die ongebreidelde celdeling opwekken
192
verschillende zaken die kanker veroorzaken
- UV-stralen - Genen - Virussen - Gebruik van de pil/andere medicatie - Radioactieve stralen, uitlaatgassen, andere luchtvervuiling
193
Onco-psychologen en psychologen in de palliatieve zorg
- Opletten dat er geen angst, depressie (of psychoses) optreden bij de patiënten. - Niet enkel bij de patiënt, maar ook bij naasten! Erkenning is erg belangrijk voor de familie. - Zij worden immers vaak vergeten, terwijl zij dagelijks voor de patiënt zorgen.
194
sociale omkadering
- Wie zijn de belangrijke naasten? - Hoe sterk is het netwerk van de patiënt? Buren, goede vrienden? - Welke zorg hebben de naasten nodig? Er kunnen kinderen, naasten zijn waar extra aandacht voor vereist is
195
draagkracht
- Hoe ging patiënt/naaste in het verleden om met moeilijke situaties? - Angst/depressie/andere in het verleden? - Gevoelens van hopeloosheid of kracht en hoop/vertrouwen? - Gevoelens van berusting of niet aanvaarden: het is zo, we gaan erdoor
196
informatiebehoefte
Sommige mensen hebben immers graag | veel informatie over hun ziekte en mogelijke gevolgen, anderen niet.
197
Empathie
verwijst naar het begrijpen van wat een andere persoon ervaart of probeert uit te drukken: hoe beleeft de ander de wereld?
198
Cognitieve dissonantie
de onaangename spanning die we voelen als we een tegenstrijdigheid ervaren tussen twee of meer eigen opvattingen, of tussen een eigen opvatting en ons eigen gedrag.
199
gedragsverandering,
- Gedrag aanpassen om deze spanning te verminderen | - Opvatting(en) aanpassen om deze spanning te verminderen
200
Dont's
- Afkeuren - Beschuldigen - Confronteren met je eigen mening/waarden - Discussiëren - Etiketteren - Foutief inschatten van de betekenis - Geven van te veel of te weinig sturing - Dreigen, commanderen, overtuigen, veroordelen, ongevraagd advies geven
201
DO’S
- Negatieve gevolgen van gedrag laten benoemen - Herhalen en uitvergroten (overdrijven) van argumenten van patiënt - ‘Zwakkere’ kant meer spreekkracht geven - Uitvergroten van verschillen tussen huidige levensstijl en belangrijke doelen/waarden van de patiënt Positieve en objectieve informatie werkt
202
VZP = vroegtijdige zorgplanning
een continuerend communicatieproces dat start wanneer iemand een levensbedreigende aandoening heeft in partnerschap met familie en hulpverleners met als doel om de patiënt te helpen om zijn waarden, overtuigingen en prioriteiten over de zorg en behandeling te identificeren en hierover te reflecteren.
203
VZP Voordelen patiënten en familie
Je kan een fase creëren die gericht is op de palliatieve zorg, een goede dood creëren. - Een dood die comfortabel is (geen pijn), waar rust heerst en berusting door patiënt en familie en waar het tijd was om afscheid te nemen.
204
VZP Voordelen voor de hulpverlener
- Er kan comfortabel gewerkt worden bij het levenseinde. - Er is rust, je weet wat te doen in crisis (het beleid staat al genoteerd in het patiëntendossier) en er is tijd voor acceptatie voor alle partijen, inclusief de hulpverlener
205
Stijlen van hulpverleners Gedeelde besluitvorming
- Collaboratief, facilitatief en alles wat daartussen ligt. | - Niet paternalistisch, niet autonoom, maar samen uitzoeken wat de beste oplossing is
206
CONCRETE AFSPRAKEN ROND DE WILSBESCHIKKING
Wilsbeschikking = het document waarin je beschrijft hoe je wilt dat jouw uitvaart zal verlopen.
207
negatieve wilsverklaring
een document opgesteld door de wilsbekwame patiënt waarin hij te kennen geeft welke behandelingen hij niet meer wenst indien hij wilsonbekwaam zou zijn.
208
DNR codes
mogelijke therapie dat uitgevoerd mag worden - Code 0: nog maximale therapiemogelijkheden (er is over nagedacht) - Code 1: niet reanimeren -nog therapiemogelijkheden - Code 2: niet reanimeren - therapie niet uitbreiden - Code 3: niet reanimeren - therapie afbouwe
209
wilsverklaring euthanasie
een document opgesteld door de wilsbekwame patiënt waarin hij te kennen geeft of hij euthanasie wilt in onomkeerbare coma
210
Kübler-Ross
- Individueel intrapsychisch proces - Universele rouwreacties, met tijdslijn (iedereen rouwt op een andere manier) - Enkel pijnlijke gevoelens (er kunnen ook gevoelens van opluchting zijn) - Intensieve rouwarbeid - Loslaten van banden, investeren in nieuwe relaties (band blijft door de dood heen) - Rouwperiode met tijdslimiet - Aanvaarding met niveau van functioneren zoals voor het verlies Klopt niet!
211
duaal proces model
- Een normaal rouwproces bestaat uit het heen en weer gaan tussen gedachten en gedragingen die gericht zijn op het verlies en op de nieuwe ervaringen. - Iemand die een goed rouwproces doormaakt ervaart beide