Depressie part 2 Flashcards

1
Q

Welke drie pathways kunnen de link tussen vroege depressie en latere uitkomsten verklaren?

A
  1. Er is een direct effect van depressie op latere uitkomsten. Depressie kan bijvoorbeeld leiden tot een beperkte prestatie op het gebied van school en minder kansen.
  2. De associaties tussen vroege depressie en latere uitkomsten is non-causaal: dit reflecteert de aanwezigheid van andere factoren geassocieerd met verhoogd risico op depressie en andere negatieve uitkomsten. Bijvoorbeeld mishandeling als kind.
  3. De link tussen vroege depressie en latere uitkomsten wordt gemedieerd door de aanwezigheid van co morbide stoornissen. In dit geval reflecteert de associatie tussen vroege depressie en later substantiemisbruik de effecten van een conduct stoornis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke vragen worden in het artikel van Fergusson beantwoord?

A
  • In hoeverre hebben mensen die depressie ontwikkelen in de adolescentie (14 – 16 jaar) een verhoogd risico op andere mentale stoornissen, academische onder prestatie en verminderde levenskansen?
  • Wat zijn de pathways die adolescente depressie aan latere uitkomsten linken?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat waren de resultaten uit het artikel van Ferguson?

A

Relatie tussen adolescente depressie en latere uitkomsten: 13% van de deelnemers ontwikkelde een depressie tussen 14 en 16 jaar. Adolescenten met depressie hebben verhoogd risico op andere uitkomsten tussen de leeftijden 16 en 21, zoals latere depressie, angststoornissen, nicotine afhankelijkheid, alcoholmisbruik, suïcidaal gedrag, falen op school en verminderde kans om universitaire (of andere vervolg) opleiding te doen. Bij een leeftijd van 21 werden adolescenten met depressie gekarakteriseerd door meer werkeloosheid en vroeg ouderschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke sociale, familie en individuele factoren waren geassocieerd met depressie?

A
  • Familie: meer kans om seksueel misbruikt te zijn en om een ouder verandering meegemaakt te hebben in hun kindertijd.
  • Individueel: een lagere IQ-score te hebben op 9 jarige leeftijd, neigingen tot neurotiscisme en hogere rates van afwijkende peer betrokkenheid in adolescentie.
  • Comorbiditeit: hogere mate van co morbiditeit met angststoornissen, conduct disorders, alcoholmisbruik en roken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke conclusies worden uit de analyse van het artikel van ferguson getrokken?

A
  1. Jonge mensen met depressie hadden een groter risico op aversieve uitkomsten later in het leven, waaronder depressie en angst, suïcidaal gedraag, nicotine afhankelijkheid, academische en beroepsmoeilijkheden en vroeg ouderschap.
  2. Depressie in adolescenten werd ook geassocieerd met andere aversieve factoren. Onder deze factoren vallen meer blootstelling aan aversieve sociale en familie omstandigheden, een lager IQ, meer neuroticisme en co morbiditeit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is bewijs voor het directe pad?

A

er wordt gesuggereerd dat jonge mensen met een depressie op latere leeftijd meer dan twee keer zo vaak depressie en angst ervaren. Dit is onafhankelijk van hun sociale achtergrond, familie, individuele karakteristieken en co morbide stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is bewijs voor het niet-causale pad?

A

voor uitkomsten zoals middelenmisbruik, zelfmoordpogingen, lage schoolprestatie, werkeloosheid en vroeg ouderschap lijkt de relatie met depressie non-causaal te zijn. Dit suggereert dat de link tussen depressie en andere uitkomsten ontstaat doordat depressietijdens de adolescentie geassocieerd is met verschillende nadelige sociale, familie en persoonlijke factoren en deze factoren weer gelinkt zijn aan verschillende uitkomsten. Wanneer deze confounding factoren uit de analyse werden genomen, bleek er ook geen relatie meer te bestaan tussen vroege depressie en substantie misbruik, suïcidaal gedrag, academische onder prestaties, werkeloosheid en vroegtijdig ouderschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn twee klinische implicaties?

A
  • Ten eerste versterken de resultaten de groeiende consensus van het bewijs dat depressieve stoornissen vaak terugkerende aandoeningen zijn. Deze studie suggereert dat bijna 2/3e van de mensen met een depressie tussen de leeftijd van 14 en 16 jaar een verdere episode van depressie zal ervaren op 21-jarige leeftijd. Ook hebben mensen met een vroege depressie verhoogd risico op latere angststoornissen.
  • Ten tweede, suggereert het bewijs dat depressie in de adolescentie wordt geassocieerd met verschillende latere nadelige uitkomsten, waaronder suïcidaal gedrag, onder prestatie in het onderwijs, werkloosheid en vroeg ouderschap, lijken deze uitkomsten geen consequenties te zijn van vroege depressie, maar ontstaan eerder als een resultaat van algemene sociale, familiale en persoonlijke factoren die bijdragen aan depressie bij adolescenten en latere uitkomsten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar gaat het artikel van Zhou over?

A

Antidepressiva, psychotherapieën en de combinatie worden vaak gebruikt in clinical practice. Toch is er weinig bewijs over de vergelijkende werkzaamheid en de veiligheid van deze interventies. In deze meta-analyse worden deze behandel interventies voor depressie in kinderen en jongvolwassenen met elkaar vergeleken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat waren de resultaten uit het artikel van zhou?

A

Fluoxetine en cognitieve gedragstherapie (CBT) waren effectiever dan alleen CBT en psychodynamische therapie, maar was niet effectiever dan fluoxetine alleen. Geen farmacotherapie alleen was effectiever dan psychotherapie alleen. Alleen fluoxetine en CT en fluoxetine waren significant effectiever dan pil-placebo of psychologische controles; en alleen interpersoonlijke therapie was effectiever dan alle andere psychologische controles.

Nortriptyline en wachtlijst waren minder effectief dan de meeste actieve interventies. In termen van aanvaardbaarheid, waren nefazodon en fluoxetine geassocieerd met minder drop-outs dan sertraline, impipramine en desipramine; imipramine werd geassocieerd met meer drop-outs dan pil-placebo,, desvenlafaxine, fluoxetine en CBT, en vilazodon. De meeste resultaten werden beoordeeld als ‘laag’ tot ‘zeer laag’ in termen van vertrouwen in het bewijs volgens Confidence in Network Meta-Analyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de conclusie van het artikel van Zhou?

A

Ondanks de schaarste aan bewijs van hoge kwaliteit, lijkt fluoxetine (alleen of in combinatie met CBT) wel de beste keuze te zijn voor de acute behandeling van matige tot ernstige depressieve stoornis bij kinderen en adolescenten.
De effecten van deze interventies kunnen echter van persoon tot persoon verschillen, dus patiënten, verzorgers en clinici zouden voorzichtig het risico-batenprofiel van effectiviteit, acceptatie, en zelfmoordrisico van alle actieve interventies bij jongeren patiënten met een depressie van geval tot geval moeten balanceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat waren limitaties van het artikel van Zhou?

A
  • Trials met verschillende interventies werden meestal op heel verschillende manieren uitgevoerd, waardoor statistische vergelijking moeilijk werd (patiënten en clinici wisten welke behandeling ze hadden gekregen).
  • Er was enig bewijs van reporting bias voor onderzoek naar psychologische behandelingen en informatie over suïcidaliteit was vaak afwezig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke vier dingen werden afgevraagd in de review artikel over antidepressiva bij jonge mensen met depressie en angst?

A
  1. Werken SSRI antidepressiva in jonge mensen met depressie en angst?
    Er werd gevonden dat SSRI’s een therapeutische werkingen hadden op depressie en angst in jonge mensen, ondanks ze niet voor iedereen werken en meer behandelopties nodig zijn.
  2. Voor wie en onder welke condities werken ze het beste?
    Er is gelimiteerd bewijs voor wie ze het beste werken; dit is een heel belangrijke vraag die moet worden beantwoord, omdat het kan helpen om de antidepressieve behandeling effectiever te richten.
  3. Hoe werken ze?
    Er kwam steeds meer bewijs dat SSRI’s invloed kunnen hebben op hersencircuits die belangrijk zijn voor emotionele respons en regulatie, wat na verloop van tijd leidt tot een betere stemming en verlichting van de symptomen van depressie
  4. Wat zijn de risico’s?
    In tegenstelling tot in Zhou (2020) is er geen bewijs gevonden voor een toeneming in zelfmoord gedurende de SSRI behandeling in jonge mensen. Er zijn side effecten (net als bij volwassenen), maar die worden minder over tijd. De lange-termijn effecten van het nemen van antidepressiva tijdens de tienerjaren is niet goed begrepen. Aan de ene kant weten we dat onbehandelde depressie langdurige schadelijke effecten kan hebben die zich utstrekken tot in de volwassenheid. Anderzijds moeten we de risico’s en effecten van SSRI-behandeling kennen in een tijd waarin de hersenen kritieke ontwikkelingsveranderingen ondergaan; zodat de potentiële risico’s en voordelen van medicamenteuze behandelen kunnen worden geëvalueerd en individuen beter geïnformeerde keuzes kunnen maken tussen verschillende therapeutische opties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar gaat het artikel van Cassells over?

A

Psychiatrische inpatiënts (opgenomen patiënten), vormen een populatie met veel risico op zelfmoord. Bevindingen suggereren dat zelfmoorden tijdens opname ongeveer 4% uitmaken van alle zelfmoorden. Betrouwbare kennis van risicofactoren voor zelfmoord bij patiënten is echter schaars en een duidelijkere identificatie van factoren is belangrijk. Dit literatuuroverzicht geeft factoren die worden beschouwd als voorspellers van zelfmoord bij opgenomen patiënten. Er wordt een samenvatting gegeven van de literatuur over risicovoorspelling tot op heden, gevolgd door een afzonderlijke bespreking van zowel standaard (lange termijn) als dynamische (korte termijn) factoren. De belangrijkste implicaties voor de huidige praktijk en onderzoek worden ook besproken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de twee soorten retrospectieve methodes?

A
  1. Descriptive studies = geven data over voltooide zelfmoorden op basis van klinische, demografische en sociale variabelen. Een grote beperking hierbij is het falen in het kwantificeren van risicofactoren.
  2. Case-control studies = kunnen risicofactoren kwantificeren en bepalen of bepaalde kenmerken specifiek zijn voor opgenomen suïcidale patiënten door voltooide zelfmoorden met levende controles te vergelijken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn standaard risicofactoren van zelfmoord?

A
  • zelfmoordpogingen,
  • zelfmoordgedachten,
  • hopeloosheid,
  • mannelijk geslacht,
  • meerdere eerdere opnames,
  • duur van deze opnames
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn belangrijke factoren die zelfmoord op korte termijn voorspellen?

A
  1. klinische verbetering
  2. inzicht
  3. Co morbide middelengebruik
  4. Medicatie ontrouw
  5. Sociale factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de belangrijkste bevindingen en implicaties over zelfmoord?

A

Deze review benadrukt de multidimensionale natuur van zelfmoord. Er wordt benadrukt dat de relatie tussen risicofactoren complex en indirect is. De lage sensitiviteit en specificiteit van risicofactoren in combinatie met de zeldzaamheid van zelfmoord maakt de nauwkeurige voorspelling van zelfmoord bij een bepaald individu zeer moeilijk. De onbetrouwbaarheid van deze factoren betekent niet dat ze moeten worden weggegooid: ze bieden een handig raamwerk voor risicobeoordeling van zelfmoord en worden in de praktijk gebruikt als basis voor veel beoordelingsinstrumenten.
De belangrijkste beperking is hun beperkte bruikbaarheid voor onmiddellijke voorspelling van risico’s in klinische instellingen. Omdat een risicobeoordeling op korte termijn afhankelijk is van op klinische beoordelingen gebaseerde benaderingen die in minuten, uren of dagen werken, kunnen verbeteringen in de praktijk worden bereikt door het bewustzijn van dynamische factoren te vergroten.
Door deze review is er meer inzicht in mogelijke korte en lange termijn risicofactoren, maar er moet nog meer onderzoek naar gedaan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat gaar het artikel van deJong over?

A

In dit artikel worden mensen die een zelfmoordpoging hebben gedaan en mensen die daadwerkelijk zelfmoord hebben gepleegd met elkaar vergeleken. Dit kan helpen bij het identificeren van welke patiënten het grootste risico lopen op dood door zelfmoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat waren de resultaten uit het artikel van de Jong?

A

Hier werden de 50 mensen die een zelfmoordpoging vergeleken met de 50 mensen die daadwerkelijk zelfmoord pleegden. Ten eerste werd een verschil gevonden in lethality of the suicidal act. Dit is niet heel verbazend, aangezien zelfmoordplegers meer dodelijke methoden gebruikten. Echter, een deel van de groep die een poging tot zelfmoord deed, maakte ook gebruikt van relatief dodelijke methoden. Hierom werd er onderscheid gemaakt tussen

  • Low lethality attempters
  • High lethality attempers

Demografische variabelen
Symptomen van major depression
suicide gerelateerde variabelen
stressvolle levensgebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat was de discussie bij het artikel van de jong?

A

De meeste depressieve symptomen waren niet te onderscheiden tussen zelfmoord completers en attempters. Echter, kan de aanwezigheid en ernst van depressie erg relevant zijn voor zelfmoordgedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn limitaties van het artikel van de jong?

A
  • Zelfmoord is een intern proces, dus het is moeilijk te meten
  • Het is lastig om de groepen effectief te kunnen vergelijken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar gaat het artikel van Turecki over?

A

: beoordeelt de epidemiologie, risicofactoren en effectieve interventies in de eerstelijnszorg en specialistische geestelijke gezondheidsvoorzieningen gericht op het voorkomen of behandelen van suïcidaal gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de risicofactoren op populatieniveau?

A
  • Gebrek aan sociale cohesie: verhogingen van zelfmoordpercentages onder inheemse volkeren correleren met sociale veranderingen zoals gedwongen vestiging, assimilatie en verstoring van traditionele sociale structuur. Zelfmoord komt daarentegen bijna niet voor in homogene samenlevingen met een hoge sociale cohesie, gemeenschappelijke waarden en morele bezwaren tegen zelfmoord. Economische crises die leiden tot werkloosheid en verminderd persoonlijk inkomen zijn gecorreleerd met toename van zelfmoord.
  • Omgevingsfactoren: verslaggeving door de media over zelfmoord heeft ook invloed op zelfmoordcijfers, met name binnen de eerste 30 dagen van publiciteit, waarbij verhogingen van het percentage zelfmoord evenredig zijn met de publiciteit, wanneer details van een methode worden verstrekt, als de overledene een beroemdheid was, en als de zelfmoord geromantiseerd wordt in plaats van wordt benoemd samen met mentale ziekten en de negatieve effecten op de overlevende mensen. Vooral adolescenten en jongvolwassenen zijn erg gevoelig voor de media.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn individuele risicofactoren?

A

Distal or predisposing risk factors: deze factoren heb je, en hier kan je niks aan doen om ze te veranderen. Ze staan als het ware vast.

  • overdracht van impulsieve agressie
  • genetische factoren
  • kwetsbaarheid voor zelfmoord
  • adversiteit
  • infectie met toxoplasme gondii
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn developmental or mediation risicofactoren?

A

Hoewel depressie en angst een sterke bijdrage leveren aan het risico van suïcidaal gedrag, suggereren resultaten dat interpersoonlijke conflicten, impulsieve agressie,
gedragsstoornis, antisociaal gedrag en alcohol- en middelenmisbruik opvallender zijn voor suïcidaal gedrag bij adolescenten en jonge volwassenen. Het hoogste risico op zelfmoord bestaat wanneer een stemmingsstoornis die wordt geassocieerd met suïcidale gedachten samengaat met andere aandoeningen die ofwel de stress vergroten (paniekstoornis) of de zelfbeheersing verminderen (gedrag en antisociale stoornissen, middelenmisbruik).
Adversiteit in het vroege leven veroorzaakt cognitieve tekorten, met name bij probleemoplossing en geheugenspecificiteit, die bijdragen aan suïcidaliteit. Adolescenten die slecht zijn in het oplossen van problemen, hebben meer kans om zelfmoordgedachten te ervaren na een stressvolle ervaring dan andere adolescenten,.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn proximale of precipitating risico factoren?

A

Uit onderzoek is gebleken dat ongeveer 90% van de mensen die zelfmoord hebben gepleegd, een bekende psychiatrische aandoening hadden. Dit betekent niet dat de meeste mensen met een psychiatrische aandoening overlijden door zelfmoord, maar sommige psychiatrische aandoeningen zijn wel sterker gecorreleerd aan suïcide gedrag dan andere;

  • Major depressive episode (of de mixed episode bij bipolair)
  • schizofrenie
  • alcohol/drugs
  • eetstoornissen
  • persoonlijkheidsstoornissen (vooral cluster B). Deze stoornissen worden gekarakteriseerd door agressie en impulsiviteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn nog meer proximal risico factoren?

A
  • geschiedenis met meer dan een psychiatrische stoornis
  • co morbiditeit
  • geografische origine
  • afwijkende levels van serotonine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de good behaviour game? (interventie)

A

een door de leraar geleide klasinterventie voor kinderen in de leeftijd van 6 tot 7 jaar, verminderde zelfmoordgedachten en zelfmoordgedrag in een van de twee gerandomiseerde onderzoeken en het Signs of Suicide (SOS) -programma, die studenten voorlicht over de relatie tussen psychische stoornissen en zelfmoord, zelfidentificatie van depressie en suïcidaal risico, en het aanmoedigen van het zoeken naar hulp, verminderde ook de incidentie van zelfmoordpogingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is case management en outreach?

A

Follow-up afspraken houden met mensen die zich presenteren aan een afdeling spoedeisende hulp na een poging tot zelfmoord kan herhaling van een poging tot zelfmoord in de volgende 12 maanden verminderen en ondersteunende brieven aan patiënten die suïcidaal gedrag hadden getoond, zich niet aan de behandeling hielden en uit een ziekenhuisafdeling waren ontslagen, verlaagden het zelfmoordcijfer binnen de eerste 2 jaar na de interventie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat doet somatische behandeling voor zelfmoordgedrag?

A

Een optie hiervoor is het innemen van antidepressiva. Dit werkt echter vooral bij mensen ouder dan 25. Verder is er ook wat bewijs voor de werking van selective serotonin reuptake inhibitors. Ook hebben sommige studies aangegeven dat lithium kan helpen. Een nieuwe optie is ketamine. Deze medicatie zou al binnen een paar minuten helpen. Buiten medicatie zou electroconvulsive therpapie ook helpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat doen psychotherapeutische interventies?

A

De meeste effectieve behandelingen voor suïcidaal gedrag hebben verschillende gemeenschappelijke elementen:

  • gebruik van verkennende interventies om het gedrag te begrijpen
  • interventies om positief gedrag aan te moedigen en negatief te ontmoedigen;
  • expliciet gericht op suïcidaal gedrag;
  • therapeut neem een actieve houding ten opzichte van de behandeling aan,
  • planning voor het omgaan met suïcidale driften;
  • gericht op emotionele en cognitieve voorlopers van suïcidaal gedrag.
33
Q

Wat is dialectische gedragstherapie?

A

is waarschijnlijk de meest onderzochte psychotherapie voor herhaald suïcidaal gedrag. Dialectische gedragstherapie bevordert het geloof in eigen vermogen om te slagen, interpersoonlijke effectiviteit en emotionele regulatie, en er is herhaaldelijk aangetoond dat het de herhaling van suïcidaal gedrag vermindert in vergelijking met de gebruikelijke behandeling. Dialectische gedragstherapie is afgeleid van cognitieve gedragstherapie, die ook de herhaling van suïcidaal gedrag kan verminderen, met grotere effecten bij volwassenen dan bij adolescenten, met individuele

34
Q

Wat is psychodynamically derives mentalisation-based therapie?

A

(vooral bij mensen met bordeline) waarin patiënten wordt geleerd hoe ze moeten denken over de acties van henzelf en die van anderen als gevolg van onderliggende gedachten en emoties, waardoor hun vermogen om de eigen perceptie en die van anderen te begrijpen, is ook effectief bij het verminderen van suïcidaal gedrag volgens twee studies bij volwassenen.

35
Q

Waar gaat het artikel van Kendler over?

A

Omdat vrouwen vaker gediagnosticeerd worden met depressie dan mannen, worden geslachtsverschillen in etiologische paden naar depressie vaak onderzocht. De meeste studies kijken naar enkele risicofactoren. In dit onderzoek worden geslachtsverschillen onderzocht in de etiologische wegen naar major depressie met een veel verschillende risicofactoren door gebruik van een co-twin controle design in opposite-sex dizygotic twin pairs.

36
Q

Wat waren de resultaten uit het artikel van Kendler?

A

Van de 1057 man-vrouw tweelingparen hadden 837 paren geen major depressieve episodes gehad in het afgelopen jaar. In 12 paren hadden beide participanten depressieve episodes ervaren en van de 208 overige paren, was in 62% van de gevallen de vrouw die depressieve episodes had ervaren en in 38% van de gevallen was dit de man. Dit artikel geeft vervolgens twee goed mogelijke paden die 44.5% en 48.2% van de variatie in depressie tussen mannen en vrouwen uitleggen.

37
Q

Welke drie analyses waren gefocust op geslachtsverschilen?

A
  1. individual paths
  2. risk factors: outflow
  3. risk factors: total direct/indirect paths to major depression
38
Q

Wat is de discussie bij het artikel van Kendler?

A

De auteurs probeerden sekseverschillen in de etiologische routes naar ernstige depressie te bepalen, zoals gemeten in het afgelopen jaar, in een steekproef van 1.057 man-vrouw tweelingparen. Ze hebben naar verschillende risicofactoren gekeken. Deze waren beoordeeld in twee persoonlijke interviews met een tussenpoos van minimaal 1 jaar. Uit deze variabelen hebben de auteurs een ontwikkelingspad-model geconstrueerd met als doel het optreden van een depressie te voorspellen in het jaar voorafgaand aan het tweede interview.
Het beste model verklaarde bijna de helft van de totale variantie in risico voor major depressie in mannen en vrouwen. Ongeveer 60% van de paden verschilden tussen de geslachten. Gericht op totale effecten, kunnen de 20 risicovariabelen voor ernstige depressie gemakkelijk worden onderverdeeld in vier groepen met geen, bescheiden, matige en grote sekseverschillen. Negen van de variabelen vielen in de eerste categorie, met vrij vergelijkbare totale effecten voor alle geslachten. Van de 11 risicofactoren in de tweede, derde en vierde groep hadden vijf een sterkere totale impact bij vrouwen en zes bij mannen.

39
Q

Wat waren de risicofactoren bij vrouwen?

A

persoonlijkheid en interpersoonlijke relaties waren vooral belangrijk. De variabelen die dit reflecteren zijn; neuroticisme, ouderlijke warmte, echtscheiding, sociale steun en huwelijkstevredenheid.

40
Q

Wat waren risicofactoren bij mannen?

A

de risicofactoren kunnen worden onderverdeeld in externaliserende psychopathologie, geschiedenis met depressie en meer sensitiviteit voor specifieke stressoren. De variabelen die dit reflecteren zijn: conduct stoornis, drugsgebruik, depressogenic gebeurtenissen in de kindertijd, stressvolle gebeurtenissen in het laatste jaar, seksueel misbruik, sensitiviteit voor financiële, werk- en legale problemen.

41
Q

Welke twee vormen kan major depressie aannemen volgens Blatt?

A
  1. Anaclitic = tekortkomingen in zorgzame relaties en niet voldoen aan (afhankelijkheid) dingen die je nodig hebt. Dit type komt vaker voor bij vrouwen, want deze hangt namelijk meer af van interpersoonlijke problemen (bv: I am unloveable.)
  2. Introjective = niet voldoen aan de interne demands voor eigenwaarde en prestatie. Deze komt vaker voor bij mannen, want deze hangt namelijk meer af van falen op instrumentele taken (bv: I am a failure)
42
Q

Wat zijn beperkingen bij het model van Kendler?

A
  • Er wordt in het model uitgegaan van een causale relatie, maar dat hoeft niet zo te zijn.
  • Een aantal risicofactoren zijn gebaseerd op het langetermijngeheugen en kunnen beïnvloed zijn door recall bias.
  • Het model gaat ervan uit dat meerdere onafhankelijke variabelen additief en lineair werken met hun impact op het risico op major depressie.
  • Deze sample bestaat uit volwassen blanke tweelingen uit Virginia. Dit is niet te generaliseren
43
Q

Wat stelt het sex differences framework + kritiek?

A

het idee dat het construct van depressie voor mannen en vrouwen hetzelfde is en probeert geslachtsverschillen te onderzoeken in een range van gerelateerde variabelen (vb. symptomen).
Kritiek: Vertrouwt op tegenovergestelde binaries die mannelijke depressie allen ziet in contrast met vrouwelijke depressie, wat faalt om de heterogeniteit binnen deze groepen te erkennen.

44
Q

Wat is the masked depression framework?

A

mannen uiten hun emotionele en psychologische stress in de vorm van “depressive equivalents” omdat directe erkenning van verdriet en emotionele zwakte of kwetsbaarheid in mannen sociaal onacceptabel is: ze hebben dezelfde ervaring, maar een andere uiting van emoties.  neemt aan dat mannen hun emoties en psychologische stress op een andere manier uiten
Kritiek: Moeilijk om depressieve equivalenten te identificeren

45
Q

Wat is de masculine depression framework?

A

de struggle om je als man aan de masculiene normen te houden, leidt tot een risico om als man een alternatieve variant van depressie te ervaren gekarakteriseerd door externaliserende symptomen. In plaats van verdriet uiten mannen hun emotionele pijn meer met woede, self-destructive gedrag, selfdistraction of pijn verdoven met middelenmisbruik, gamen, womanazing of veel werken. Irritability zou het hoofdsymptoom kunnen zijn wat mannen aan depressie linkt  neemt aan dat mannen aan de standaarden van de maatschappij willen doen, hierdoor kunnen ze zich niet uiten

46
Q

Wat is de gendered response framework?

A

de reactie van mannen op negative affect, waaronder depressieve stemming, rouw en verdriet, wordt gevormd door adherence to of afwijzing van masculiniteit. Gendersocialisatie zorgt er bij sommige mannen voor dat ze emotionele uiting achterhouden of beperken, waardoor ze minder opties hebben om hun emoties en verdriet te uiten. Clinici moeten kijken naar andere negatieve uitkomsten om depressie te identificeren in hun patiënten

47
Q

Wat is het doel van de studie van Martin?

A

Het doel van deze studie is het onderzoeken of geslachtsverschillen in depressie verdwijnen wanneer alternatieve symptomen worden overwogen in plaats van of in aanvulling op conventionele depressiesymptomen.

48
Q

Wat waren de hypothesen in het artikel van Martin?

A
  • Hypothese 1: De MSS en GIDS geven een positieve sterke correlatie met major depressive episode (MDE) en zijn matig gecorreleerd met alcohol gebruik, ander drugsgebruik en IED.
  • Hypothese 2: Mannelijke depressie (gemeten door MSS) komt meer voor onder mannen dan onder vrouwen.
  • Hypothese 3: De prevalentie van mannelijke depressie gemeten door GIDS zal niet resulteren in genderverschillen.
  • Hypothese 4: Mannen zullen vaker voldoen aan de non-traditionele symptomen dan vrouwen.
49
Q

Welke hypotheses werden wel/niet bevestigd?

A

Hypothese 1 werd bevestigd: Uit de resultaten blijkt dat beide alternatieve metingen van depressie (MSS & GIDS) positief correleerden met traditionele metingen van depressie. De enige correlatie die sterker was, was die tussen MSS en GIDS. De twee schalen correleerde positief matig met alcohol en drugsgebruik en positief zwak met IED.
Hypothese 2 werd ook bevestigd: De depressie prevalentie in mannen, volgens de MSS, was 26.3% en de prevalentie in vrouwen 21.9%, een significant verschil. Mannen ervaarden de volgende items significant meer dan vrouwen: woede/agressie aanvallen, middelenmisbruik en risicogedrag. Vrouwen ervaarde stress, irritability, slaapproblemen en interesseverlies meer dan mannen.
Hypothese 3 werd ook bevestigd: Er zijn geen geslachtsverschillen gevonden (op geen enkel ernstigheid level) in de prevalentie van depressie gemeten met de GIDS.
Hypothese 4 gaf gemixte resultaten. Mannen ervaarde meer middelengebruik, woede/agressie en risicogedrag dan vrouwen gemeten met de MSS. Wanneer depressie met de GIDS werd gemeten, werd woede/agressie, middelengebruik, risicogedrag en hyperactiviteit meer in mannen gevonden. Vrouwen scoorde hoger op stress, besluiteloosheid, angst, slaapverstoringen, depressieve stemming en klagen dan mannen. Prikkelbaarheid (irritability) werd evenveel door mannen en vrouwen ervaren. Als er wordt gekeken naar de “top” symptomen blijkt het patroon voor mannen en vrouwen vergelijkbaar. Bij beide is depressieve stemming het voornaamste symptoom, daarna agressie/ woedeaanvallen, stress, prikkelbaarheid en angst.

50
Q

Wat was de discussie bij het artikel van Martin?

A

Dit is de eerste studie die kijkt naar het overwegen van alternatieve, mannelijk-type symptomen van depressie voor sekseverschillen in de prevalentie van depressie. Hoewel mannen veel traditionele depressiesymptomen zouden vertonen, hadden mannen aanzienlijk meer kans om symptomen van woedeaanvallen / agressie, prikkelbaarheid, middelenmisbruik en risicovol gedrag te melden boven symptomen zoals terugtrekking uit vrienden, slaapproblemen en gevoelens van klagen. Deze resultaten suggereren dat het alleen vertrouwen op de onthulling van traditionele symptomen door mannen zou kunnen leiden tot een onder-diagnose van depressie bij mannen. Clinici zouden dan ook andere symptomen mee moeten nemen bij de beoordeling.

Beide gebruikte schalen hadden acceptabele interne consistentie. Ze waren sterk gecorreleerd met elkaar en met Major Depression Episode wat aangeeft dat ze hetzelfde construct meten. Voor zowel mannen als vrouwen zou het voordelig zijn als er een schaal komt die een grotere range aan symptomen meet, wat de heterogeniteit van depressie reflecteert. Door zowel de MSS als de GIDS wordt depressie vaker vastgesteld bij mannen dan wanneer de traditionele DSM-criteria gebruikt

51
Q

Wat is de conclusie van het artikel van Martin?

A

Deze bevindingen toonden aan dat mannen bereid zijn de alternatieve depressiesymptomen te onderschrijven, wat leidt tot het wegnemen van sekseverschillen in de prevalentie van depressie. De huidige depressiecriteria zijn mogelijk biased voor het detecteren van symptomen die vaker voorkomen bij vrouwen. Deze bevindingen benadrukken echter dat symptomen van het mannelijk type ook vrij vaak voorkomen bij vrouwen. Geslacht speelt waarschijnlijk een belangrijke rol in de manier waarop mannen en vrouwen een beeld vormen van depressie en deze ervaren. Daarom is verder onderzoek nodig om te verduidelijken welke symptomen echt de ervaringen van mannen met depressie beschrijven. Deze studie suggereert dat vragen over prikkelbaarheid, woede en middelenmisbruik belangrijk is bij de beoordeling van depressie bij mannen en vrouwen.

52
Q

Waar gaat het artikel van Kuehner over?

A

Vrouwen ontwikkelen twee keer sneller een depressie dan mannen. Dit artikel geeft een samenvatting met betrekking tot de epidemiologie van sekseverschillen in prevalentie, incidentie en beloop van depressie, en factoren die mogelijk de genderkloof verklaren. Er wordt gesuggereerd dat er geslacht gerelateerde subtypes van depressie bestaan, waarvan de ontwikkelingssubtype het sterkste potentieel heeft om bij te dragen aan de genderkloof.

53
Q

Wat is de prevalentie van depressie (verschil man/vrouw)

A

Het gender gat blijkt gelijk te zijn voor hoge-inkomens landen vs lage-inkomens en middel-inkomens landen. Voor de pubertijd is de prevalentie van depressie laag, iets hoger bij jongens. Gedurende pubertijd, tot de leeftijd van 18 jaar, neemt depressie bij meiden toe, twee keer zo veel als bij jongens. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, komt depressie prevalentie van mannen en vrouwen niet samen na de menopauze; in plaats daarvan gaat het vrouwelijke overwicht bij depressie door tot op hoge leeftijd.
Er zijn echter twee gender gerelateerde cursus-modererende factoren: Ten eerste is de incidentie van voltooide zelfmoord hoger in mannen dan bij vrouwen, hoewel de verhouding tussen mannen en vrouwen grotendeels varieert tussen regio’s en landen. Dit compenseert niet de gender gap, omdat zelfmoord een zeldzaam event is.
Ten tweede, waargenomen oversterfte bij depressieve individuen vergeleken met de algemene bevolking is duidelijk hoger onder depressieve mannen dan onder depressieve vrouwen. Deze observatie is slechts gedeeltelijk toe te schrijven aan sterftegevallen door zelfmoord, of aan toegenomen somatiek comorbiditeit of middelengebruik bij mannen.

54
Q

Wat is het symptoom profiel verschil tussen man en vrouw?

A

Vrouwen met depressie rapporteren meer atypische symptomen dan mannen, vaak toegenomen eetlust en hypersomnia. Ze ervaren ook meer somatische symptomen zoals lage energie, moe en pijn. Comobiditeit met andere internaliserende aandoeningen is hoger bij vrouwen dan bij mannen, terwijl mannen een hogere comorbiditeit met externaliserende aandoeningen en het gebruik van middelen vertonen.

55
Q

Wat zijn specifieke aspecten van comorbiditeit gedurende peripatrum period?

A

De negatieve effecten van een peripartum depressie hebben onmiddellijke en adequate detectie en behandeling nodig. Traumatische ervaringen gedurende de zwangerschap en bevalling, en de ervaring van eerdere trauma’s kan resulteren in blijvende en terugkerende post-traumatische stress stoornis. Comorbiditeit met peripartal depressie is hoog, en er is een risico dat de comorbide stress stoornis niet gediagnosticeerd en onbehandeld blijft.

56
Q

Wat zijn artefact hypothesen?

A

Artefact-hypothesen stellen dat depressie even vaak voorkomt bij beide geslachten, maar lager gebruik van behandelingen en lagere herkenning van depressie bij mannen dan bij vrouwen, of het bestaan van geslachtsspecifieke depressieve symptomen, zou resulteren in een willekeurig verhoogde prevalentie van depressie onder vrouwen. Het bewijs hiervoor is gelimiteerd.

57
Q

Wat voor invloed hebben genetische factoren?

A

De erfelijkheidsgraad van een depressieve stoornis wordt geschat op 30-40%, met gemengd bewijs voor een sterkere genetica risico voor vrouwen dan voor mannen.
Een genoom-brede associatiestudie voor neuroticisme identificeerde een hoge genetische correlatie met depressieve stoornis en een vergelijkbare single-nucleotide polymorfisme (SNP)-gebaseerde erfelijkheidsgraag voor beide mannen en vrouwen, met de conclusie dat genderverschillen in neuroticisme zijn te wijten aan andere factoren.
Dragers met het korte 5-HTTLPR (een polymorfisme) allel zijn vatbaarder voor het ontwikkelen van een depressie als reactie op omgevingsstress. Sommige studies identificeerde deze G*E interactie alleen bij vrouwen. Bevindingen uit een overzicht van 78 studies van 5-HTTLPR en geslacht, toonde aan dat het korte allel voornamelijk een verhoogd risico voorspelde op internaliserende aandoeningen bij vrouwen en voor externaliserende aandoeningen bij mannen, met de aanwezigheid van stressvolle levensgebeurtenissen die deze effecten versterken.
Varianten van het CRHR1 gen voorspellen de ontwikkeling van depressie veroorzaakt door kindertrauma, waarschijnlijk door het beïnvloeden van corticotropine-afgevend hormoonafhankelijk neurotransmissie

58
Q

Wat voor invloed hebben hormonen?

A

Geslachtshormonen moduleren verschillende neurotransmittersystemen in de hersenen, waaronder serotogerge, dopaminerge, en GABAergische systemen, en zijn gevoelig voor milieu-invloeden in de ontwikkeling. Activerende effecten van geslachtshormonen beginnen tijdens de pubertijd, ze activeren de eerder georganiseerde structuren, en hormonale schommelingen tijdens puberale overgang en andere hormoon gerelateerde overgangsperioden gelinkt met het verhoogde risico op depressie bij vrouwen.
Contextuele tegenslagen, zoals een arme ouder-kindrelatie en seksueel misbruik bij kinderen (CSA), voorspelt vroege maturation bij meisjes, maar niet bij jongens; daarom lijkt de puberale overgang bij vrouwen meer te reageren op ongunstige omgevingen dan de mannen overgang. Bij meisjes hebben hormonen een indirect effect, dit door negatieve zelf beoordeling als reactie op hormonale lichaamsveranderingen, en interactieve effecten van puberale status met omgevingstegenslagen.
Tijdens de menopauze blijkt de prevalentie van een depressie bij vrouwen niet toe te nemen.

59
Q

Wat voor invloed heeft de fysiologische reactie op stress?

A

Over het algemeen vertonen mannen grotere fysiologische reacties op een bredere verscheidenheid aan psychosociale stressoren dan vrouwen, inclusief grotere HPA-as activering, hoger diastolische bloeddruk, negatievere en agressievere emotionele reacties en grotere geconditioneerde angst reacties. Seks verschillen in HPA-as activatie start in de adolescentie en zijn klein of afwezig voor pubertijd en na menopauze.
Verschillen in arginine vasopressine, oxytocine, en corticosteroïd-bindende globulineconcentraties zijn ook betrokken bij sekseverschillen in de HPA-as activering. Een evolutionaire hypothese voor vrouwen verzwakte stressrespons is de druk om de foetus te beschermen voor nadelige effecten van maternale stress. Een afgestompte reactie van de HPA-as op stress kan risico’s opleveren van depressie.

60
Q

Wat voor invloed hebben temperament, persoonlijkheid en coping stijlen?

A

In de vroege kinderjaren treden consistente geslachtsverschillen op in effectieve controle, wat wijst op een beter vermogen van meisjes dan jongens om de aandacht te reguleren en impulsen te remmen, in lijn met een grotere incidentie van externaliserende problemen bij jongens.
Er is gemixt bewijs dat lage extraversie depressie zou voorspellen. Een gebrek aan positieve affectiviteit, een subfacet van extraversie, is in verband gebracht met een verhoogd risico op depressie. Negatieve affectiviteit, gerelateerd aan neuroticisme, verschilt niet tussen jongens en meisjes in de vroege kindertijd. Bij vrouwen is er een sneller stijgende lijn in Neuroticisme. Neuroticisme is een risicofactor voor een depressie, maar ook voor de bredere dimensies van zowel internaliserend en externaliserend spectra.
Herkauwen (rumination) voorspelt depressieve symptomen na verloop van tijd en het begin van depressieve episodes, en interageert ook met stress om depressieve symptomen te voorspellen. Dit komt vaker bij vrouwen voor.

61
Q

Welke omgevingsfactoren hebben invloed?

A

Veel voorkomende blootstelling aan stress en stressgevoeligheid
Adolescente meisjes hebben een groter aantal interpersoonlijke stressoren en zijn gevoeliger voor deze stressoren dan jongens. Resultaten van een tweelingstudies toonde aan dat genderspecifieke stressoren bijdragen aan een depressieve stoornis; onder vrouwen, waargenomen mislukking in interpersoonlijke relaties; bij mannen, actueel werk en financiële en juridische problemen. Bovendien lijkt het ontbreken van sociale steun een sterkere voorspeller voor depressie bij vrouwen dan onder mannen.

Geweld en seksueel misbruik van kinderen
Dit is een risicofactor voor het ontwikkelen van een depressie. Gemiddeld komt dit vaker bij vrouwen voor. Vrouwelijke slachtoffers van geweld hebben twee keer zoveel kans om een depressie te ontwikkelen en middelen-gerelateerde stoornissen te ontwikkelen, evenals niet-getroffen vrouwen.

Omgevingsfactoren: macro level
Vrouwen in Amerikaanse staten met lagere gendergelijkheid rapporteren meer depressieve symptomen dan die uit staten met een hogere gendergelijkheid.

62
Q

Wat is mindfulness?

A

Mindfulness is een bepaalde manier van aandacht besteden gekarakteriseerd door intentionele en niet-oordelende observatie van het huidige moment, waaronder lichaamssensaties, gevoelens, gedachten en externe stimuli uit de omgeving. Mindfulness wordt ook toegepast in klinische settingen. Een voorbeeld hiervan is mindfulness-based cognitive therapy (MBCT). Dit is een interventie ter preventie van terugval van patiënten met major depressie (MDD) in remissie.

63
Q

Wat waren de resultaten uit het artikel van Piet?

A

MCBT versus controlegroep: in vergelijking met een controlegroep (TAU of PLA) toont MBCT een verminderde relapse rate aan (38% vs. 58%). Er was geen bewijs voor heterogeniteit tussen de onderzoeken. Een analyse toonde aan dat er ten minste 14 onderzoeken geen verschil moesten vinden voordat het effect van MCBT niet meer significant was
Aantal eerdere episoden: als vergeleken wordt met een groep mensen die twee eerdere depressieve episoden hebben gehad, blijkt dat het percentage terugval bij de controlegroep lager zijn dan bij de MBCT-participanten. Echter, als vergeleken wordt met een groep mensen die drie of meer eerdere depressieve episoden hebben gehad, blijkt het percentage terugval bij MBCT-participanten lager dan bij de controlegroep.  MCBT werkt volgens deze analyse beter bij 3 eerdere episodes
MCBT versus m-ADM: MBCT is in effectiviteit vergelijkbaar met m-ADM (maintenance antidepressant medication) bij de subgroep waarin mensen drie of meer episoden hebben gehad.

64
Q

Wat kwam eruit de discussie van het artikel van Piet?

A

Het risk ratio voor terugval in MBCT vs. controlegroepen (TAU of PLA) van 0.66 is heel significant wat suggereert dat MBCT een effectieve interventie is voor preventie van terugval van MDD. De gebruikte studies hadden over het algemeen een hoge methodologische kwaliteit. Er is geen bewijs gevonden voor heterogeniteit tussen de studies en geen bewijs voor publicatie bias (volgens de funnel plot).
Er is een relatief groot verschil gevonden voor de subgroep van participanten met drie of meer eerdere MDD-episodes. Het terugval percentage voor MBCT was hier 36% in vergelijking met 63% in de controleconditie. Echter, voor participanten met twee eerdere MDD-episodes gaf TAU een lager risico op terugval vergeleken met MBCT.
Mogelijke verklaring = een onderzoek vond dat patiënten met twee episodes een later begin van eerste episode meldden, er werd ook gevonden dat deze patiënten minder tegenslagen in de kindertijd meldden. Dit suggereert dat patiënten met slechts twee episodes deel uitmaakte van een minder kwetsbare populatie, die minder waarschijnlijk last zou hebben van door dysforie geactiveerde depressieve herkauwing die als een belangrijkste doelwit van MBCT kan worden gezien. Er werd dan ook gevonden dat terugval vaker geassocieerd werd met levensgebeurtenissen bij patiënten met slechts twee eerdere episodes dan bij patiënten met drie of meer episodes. Het onderzoek beweert dat MBCT niet effectief is voor het verminderen van terugval veroorzaakt door stressvolle gebeurtenissen in het leven.
Ondanks dat hier meer onderzoek naar nodig is, lijkt MBCT vergelijkbaar met m-ADM voor effectieve terugval preventie. Deze conclusie is van hoog praktisch belang. Patiënten hebben vaak de voorkeur voor psychologische behandelingen zonder medische bijeffecten, waar MBCT dus een oplossing voor kan zijn. Ook is MBCT een kosteneffectieve interventie.

65
Q

Wat waren beperkingen van het artikel van piet?

A
  • Er was geen formeel protocol ontwikkeld voordat de review werd gedaan.
  • De inclusiecriteria waren erg streng (alleen gepubliceerde onderzoeken zijn gebruikt).
  • De onderzoeken kunnen geen conclusies geven over de specifieke effecten van MBCT, aangezien er geen onderzoeken waren met psychologische placebo.
66
Q

Wat is de conclusie van het artikel van piet?

A

Deze meta-analyse geeft support voor MBCT als kosteneffectieve interventie voor terugval preventie in terugkerende MDD in remissie, bij mensen met drie of meer eerdere episodes. Er moet meer onderzoek gedaan worden naar verschillende effecten van MBCT op mensen met laag en hoog terugval risico en er moet meer onderzoek komen naar de specifieke effecten en mechanismes van MBCT.

67
Q

Waar gaat het artikel van marx over?

A

dit artikel geeft een overzicht van wat er op dit moment bekend is over de onderliggende werkingsmechanismen waarop voeding invloed kan uitoefenen op de geestelijke en hersengezondheid. De werkingsmechanismen die voeding in verband brengen met gezondheidsresultaten zijn complex, veelzijdig, interactief, en niet beperkt tot een biologische route. Er werden talloze wegen geïdentificeerd waarlangs voeding de geestelijke gezondheid zou beïnvloeden. Deze omvatten modulatie van routes die betrokken zijn bij ontsteking, oxidatieve stress, epigenetica, mitochondriale disfunctie, de darmflora, tryptofaan-kynurenine metabolisme, de HPA-as, neurogenese en BDNF, epigenetica en obesitas.

68
Q

Hoe spelen hoge ontstekingsniveau’s mee?

A

Ongeveer 25% van de patiënten met neuropsychiatrische aandoeningen, waaronder stemmingsstoornissen en schizofrenie, vertonen verhoogde ontstekingsniveaus. Bij blootstelling voor stressoren bestaat een typische ontstekingsreactie uit drie hoofdcomponenten:
1. Inflammatoire inductoren (bv. pathogeen-of schade-gerelateerde moleculaire patronen)
2. Sensoren die de inductoreen detecteren (bv. receptoren uitgedrukt door immune cellen)
3. Inflammatoire mediatoren geïnduceerd door de sensoren, waaronder cytokines, chemokines en prostaglandines.
Eenmaal geactiveerd, kunnen deze ontstekingsmoleculen fysiologische domeinen beïnvloeden die relevant zijn voor de stemming stoornissen, zoals neurotransmittermetabolisme, neuro-endocriene functie en functionele hersenactiviteit.

69
Q

Hoe speelt oxidatieve stress een rol?

A

Oxidatieve stress, de onbalans van oxidatieve en antioxidant processen, kan resulteren in cellulaire schade aan lipiden, eiwitten, en DNA. Aanhoudende oxidatieve stress is geïmpliceerd als een mogelijke mechanistische route bij depressie en andere psychische stoornissen. Oxidatieve stress markers namen af na een behandeling met antidepressiva.
Vitaminen zoals vitamine C en E hebben direct eigenschappen voor het wegvangen van vrije radicalen

70
Q

Hoe spelen de darmmicrobiotica een rol?

A

Darmmicrobiota speelt een rol bij het reguleren van fysiologische processen, waaronder cognitieve functie, neuropsychiatrische stoornissen en gedrag, via de microbiota-darm-hersen-as. Verdere ondersteuning hiervoor komt van diermodellen die een direct verband suggereren tussen voeding, microbiota en mechanismen die betrokken zijn bij depressie. De bacteriebalans kan je herstellen door gefermenteerde voeding.

71
Q

Hoe speelt de hpa-as een rol?

A

De HPA-as, bestaande uit de hersenen (hypothalamus), hypofyse en bijnieren, reguleert de productie van glucocorticoïden en is betrokken bij de pathofysiologie van neuro psychiatrische stoornissen. Meer dan 60% van de mensen met depressie vertonen overmatige productie van cortisol of andere storingen in het HPA-systeem. Trauma kan in de vroege kinderjaren permanent een ontregelde HPA-as tot gevolg hebben, resulterend in een verhoogd risico op mentale gezondheidsstoornissen gedurende de levensduur.
Vitamine C rapporteerde een afname van de reactiviteit van cortisol. Omegga-3 vetzuren toonden ook verbeterde cortisolspiegels aan bij gezonde volwassenen en bij mensen met depressie. Evenzo gebruiken interventiestudies polyfenol-rijk voedsel zoals granaatappelsap en donkere chocolade, deze zorgen voor een verlaging van de cortisolspiegel in gezonde individuen

72
Q

Wat is Adult hippocampal neurogenesis and brain-derived neurotrophic factor (BDNF)

A

De hippocampus is een cruciaal onderdeel van het limbisch systeem en speelt een centrale rol bij leren, geheugenvorming en stemming. Lagere levels van BDNF zijn gevonden in patiënten met een major depression, en de beschermende werking van BDNF tegen de pathogenese van depressieve stoornissen heeft experimentele ondersteuning.
Er is overtuigend bewijs dat BDNF en volwassenen hippocampale neurogene regulatie kan worden gemoduleerd door middel van een dieet. Diermodellen hebben aangetoond dat Westerse diëten met veel vet en sucrose nadelig kunnen zijn voor de neurogenese en de BDNF levels in de hippocampus verlagen. Ze hebben een negatieve invloed op de cognitieve prestatie. Individuele polyfenolverbindingen zoals resveratrol, bosbessen, groene thee, curcumine en cacao hebben aangetoond dat ze nadelige veranderingen omkeren en de integriteit van de hippocampale neurogenese bij volwassenen behouden onder condities van psychopathologie, veroudering en ziekte.

73
Q

Wat is het tryptophan-kyneurice metabolism?

A

Tryptofaan, een essentieel aminozuur dat moeten worden geleverd in de voeding, is een belangrijke bouwsteen voor een aantal belangrijke neuro actieve moleculen. De dominante fysiologische route voor tryptofaan is langs de kynurenine-route, wat leidt tot de productie van het neurotoxische chinoline zuur en het neuroprotectieve kynureenzuur. Er bestaat toenemende erkenning van het belang van randapparatuur mechanismen die leiden tot een verhoogde productie van kynurenine en dat de metabolieten die langs deze route worden geproduceerd vitale neurobiologische mediatoren zijn in een reeks neurobiologische en psychiatrische stoornissen, inclusief maar niet beperkt tot depressie en schizofrenie.
Tryptofaan wordt in een grote verscheidenheid aan voedingsmiddelen aangetroffen, waaronder kip, tonijn, haver, pinda’s, bananen, melk, kaas en chocolade. Een verhoogde eiwitinname kan leiden tot verhoogde beschikbaarheid van tryptofaan, variaties in de inname van koolhydraten kan invloed hebben op de vrije tryptofaangehaltes, en niet veresterde vetzuren kunnen tryptofaan fysiologisch verdringen van albumine. Dieetregimes zoals caloriebeperking en individuele voedingscomponenten inclusief probiotische interventies, resveratrol en zwarte thee kan het metabolisme van kynurenine moduleren.

74
Q

Wat is mitochondrial dysfunction?

A

Depressie, net als andere primaire psychiatrische stoornissen waaronder bipolaire stoornis en schizofrenie, is geassocieerd met mitochrondriale disfunctie. Veel kern symptomen van een depressie zoals vermoeidheid en cognitief klachten zijn in overeenstemming met zowel centraal als perifeer mitochondriale disfunctie en verminderde biogenese.
Bewijs suggereert dat slechte voeding kan bijdragen aan mitochondriale disfunctie. Een vetrijk dieet wordt geassocieerd met abnormale mitochondriale biogenese, die ook wordt geassocieerd met een toename van vrije radicalen productie, ontsteking en insulineresistentie. Een ketogeen dieet zorgt voor omgekeerde mitochrondriale disfunctie, het verhoogt de activiteit en levels van mitochondriale ontkoppeling van eiwitten.

75
Q

Hoe speelt epigenetica een rol?

A

Epigenetische toestand wordt beïnvloed door genetische sequentie, interne en externe omgeving, en stochastische processen die optreden tijdens ontwikkeling. Omgevingsinvloeden tijdens de gevoelige perioden van prenatale ontwikkeling, gametenvorming en adolescentie is in verband met het risico op chronische ziekten die gemeenschappelijke paden heeft met depressie, waaronder cardiometabolische en neurologische ontwikkelingsstoornissen. Dit fenomeen is aangeduid als ‘developmental origins of health and disease’ (DOHaD). Er bestaat enig bewijs dat voedingsblootstelling op jonge leeftijd, zoals borstvoeding en maternale obesitas de epigenetische toestand kunnen beïnvloeden, dit kan kinder-en jeugdpsychopathologie bemiddelen zoals internaliserend en externaliserend gedrag.
Componenten van voedingspatronen die rijk zijn aan voedingsstoffen, waaronder vitamines zoals foliumzuur, biotine, B6 en B12; polyfenolen zoals curcumine, reservatrol en geisteïne; en omega-3-vetzuren hebben allemaal invloed op epigenetische toestand door meerdere mechanismen.

76
Q

Hoe speelt overgewicht een rol?

A

Meta-analytische gegevens laten zien dat zowel mannen als vrouwen met obesitas een 55% verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van een depressie, terwijl mensen met een depressie een verhoogd risico van 58% hebben op het ontwikkelen van obesitas. Er zijn verschillende onderlinge paden die mogelijk betrokken zijn bij de relatie tussen voeding, stemmingsstoornissen en obesitas. Een van die paden is de HPA-as, met zijn ontregeling, hyperactivering en overmatige synthese en afscheiding van glucocorticoïden die betrokken zijn bij zowel mood disorders en obesitas. Hier is ook emotie eten aan gelinkt. Hogere niveaus van ontstekingen en gerelateerde cytokinen zijn gemeld bij zowel stemmingsstoornissen als zwaarlijvigheid, wat wijst op een ander gemeenschappelijk verband tussen hun onderliggende factoren.
Een verdere meta-analyse meldde dat obesitas het risico op depressie afnam bij mannen, terwijl het risico was verhoogd bij vrouwen. Vrouwen hebben een groter vermogen om hun vet-of glucosemetabolisme te veranderen als reactie op een voedingsinterventie. Mannen hebben aangetoond dat ze meer pleziergericht zijn in hun eetkeuzes, waardoor het moeilijker wordt om gezondere diëten te volgen. Tot slot geven mannen meer de voorkeur aan voedsel geassocieerd met mannelijkheid (bv. rood vlees) boven fruit en groenten die meer als ‘vrouwelijk’ worden beschouwd.

77
Q

Wat waren specifieke doelstellingen van het onderzoek van Schuh?

A
  1. Om de geactualiseerde effecten van lichaamsbeweging vast te stellen op depressie waarbij oefeningen worden vergeleken met niet-actieve controlegroepen
  2. Moderatoren identificeren door middel van meta-regressieanalyses, inclusief steekproefkenmerken (geslacht, medicijngebruik en ernst van symptomen bij aanvang) en variabelen voor inspanningsinterventie (duur van het onderzoek, frequentie) die de effecten van lichaamsbeweging op depressie kunnen beïnvloeden.
  3. Om te onderzoeken, via subgroep en gevoeligheidsanalyses, de omvang van de effecten van lichaamsbeweging rekening houdend met studiekwaliteit, groepsindeling, setting, intensiteit, type, toezicht, aanwezigheid van klinische comorbiditeiten, soort publicatie en diagnose van MDD.
  4. Om de invloed van publicatiebias te beoordelen over de gerapporteerde effecten van lichaamsbeweging op depressie.
  5. Om de sterkte te kwantificeren van het bestaande bewijs door de aantal negatieve onderzoeken dat nodig is om de gepoolde ES van het uitgevoerde analyses te berekenen.
78
Q

Wat waren de resultaten van het onderzoek van Schuh?

A

Oefening heeft een groot en significant antidepressivum bij mensen met depressie (inclusief MDD). Gemiddelde leeftijd, geslacht, drop-out, gebruik van antidepressiva, depressieve symptomen bij aanvang, frequentie van trainingssessies en duur van het onderzoek matigde iet het antidepressieve effect van beweging.
Zowel aërobe als gemengde oefeningen werden geassocieerd met grote effecten in alle onderzoeken. In klinische samples hadden alleen aërobe oefeningen grote en significantie effecten op depressie, terwijl gemengde interventies niet-significante effecten hadden. Deze bevinding verdient nader onderzoek. Matige en krachtige intensiteitsoefeningen bleken effectiever te zijn dan lichte tot matige intensiteitsoefeningen. Deze bevindingen moeten echter voorzichtig worden geïnterpreteerd, aangezien het gebaseerd is op een klein aantal studies.
Oefening onder toezicht van professionals met relevante opleiding, waaronder lichamelijke opvoeders, fysiotherapeuten en inspanningsfysiologen, werden geassocieerd met de grootste verbeteringen.
Eerdere meta-analyses hebben mogelijk de voordelen van lichaamsbeweging onderschat vanwege publicatiebias. Deze gegevens ondersteunen sterk dat lichaamsbeweging een evidence-based behandeling is voor depressie.