DNA Flashcards

(58 cards)

1
Q

Waaruit bestaat DNA

A

een nucleïnezuur dat is opgebouwd uit 2 ketens van nucleotiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waaruit bestaat een nucleotide?

A

Een fosfaatgroep, desoxyribose en een stikstofbase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kan het dat dubbelstrengs DNA een helixstructuur heeft?

A

Doordat er waterstofbruggen worden gevormd tussen de stikstofbasen, Tussen A en T komen 2 waterstofbruggen voor, en tussen G en C 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen de 3’ en 5’ uiteinden, en hoe loopt de niet-coderende streng?

A

3’ uiteinde heeft een OH-groep aan het derde C-atoom van desoxyribose en het 5’ uiteinde heeft een fosfaatgroep aan het 5de C-atoom van desoxyribose, de niet coderende streng loopt van 3’ naar 5’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn alle DNA moleculen in een cel

A

genoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen prokaryoten en eukaryoten?

A

prokaryoten hebben geen celkern, een eukaryoot wel. Een prokaryoot heeft vaak ook minder organellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen het DNA van prokaryoten en eukaryoten?

A

een prokaryoot heeft cirkelvormig DNA dat los in het cytoplasma ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

plasmiden

A

komt vaak voor bij bacteriën, is een kort cirkelvormig DNA molecuul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waaruit bestaat het genoom bij eukaryoten?

A

Uit kern-DNA (verdeeld over chromosomen zie BINAS 70A), uit Mitochondriaal DNA, chloroplast-DNA. Mitochondriaal DNA is cirkelvormig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat kan DNA onder andere doen (wat je vaak vergeet)

A

het kan met een deel van het DNA eiwitten maken die nodig zijn voor processen in de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Coderend DNA

A

het deel van het DNA dat informatie bevat voor de synthese van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Niet-coderend DNA

A

bevat geen genen voor de synthese van eiwitten, heeft een (regel)functie bij de eiwitsynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

RNA

A

zorgt dat de informatie die is opgeslagen in het DNA wordt omgezet in eiwitten (via processen in de cel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waaruit is RNA opgebouwd?

A

Bestaat uit een enkele streng van nucleotiden, bestaat uit ribose ipv. desoxyribose en heeft een U als stikstofbase ipv T

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

DNA-replicatie

A

het kopiëren van DNA zodat de dochtercellen dezelfde genetische info bevatten als de moedercel. Vindt plaats in de S-fase van de celcyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe vindt DNA-replicatie plaats?

A

door het enzym helicase worden de H-bruggen verbroken, dan maakt het enzym primase een primer, wat een kort stukje RNA , dit is het beginpunt van de DNA-replicatie, die primer is nodig want DNA-polymerase kan alleen nucleotiden vastplakken aan het 3’uiteinde van een al bestaande streng. Wat bedenkt dat de nieuwe streng wordt gemaakt van 5’ naar 3’. Het enzym DNA-polymerase kan na binding van de primer een gekopieerde streng maken door vrije DNA-nucleotiden uit het kernplasma te binden aan de vrijgekomen basen in een DNA-keten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

telomeren

A

Niet-coderend, repetitief DNA aan de uiteinde van een DNA-molecuul. Ze voorkomen dat de genen in het DNA-molecuul worden beschadigd bij de celdeling. Dit komt doordat bij DNA-replicatie, DNA-polymerase het uiteinde van de volgende streng niet kan repliceren nadat de primer is verwijderd. Het stukje enkelstrengs DNA dat overblijft wordt hierdoor afgeknipt en de telomeer steeds korter. Bij een te korte telomeer kan een cel zich niet meer delen en ondergaat apoptose (geprogrammeerde celdood). De levensduur van de cellen van een organisme hangt af van de lengte van de telemoor en hoe snel ze korter worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

telomerase

A

enzym dat in sommige type cellen ervoor zorgt dat de telomeren na deling hun lengte behouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

DNA-analyse

A

het bepalen van de basenvolgorde in het DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

PCR

A

DNA wordt kunstmatig gerepliceerd (gekopieerd) zodat er voldoende DNA is voor onderzoek. denaturatie: bij 94 graden worden de DNA-strengen gescheiden; hybridisatie: bij 40-60 graden hechten primers van ±25 nucleotiden zich aan het enkelstrengs-DNA; bij 72 graden hecht DNA-polymerase aan de primer en ontstaat er nieuw DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

DNA-sequencen

A

Een speciale PCR-techniek waarmee je de nucleotidevolgorde van DNA kunt bepalen. Door de inbouw van didesocynucleotide stopt de DNA-replicatie, alle ketens verschillen van lengte doordat dit op verschillende plekken wordt ingebouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Gelektroforese

A

DNA-fragmenten van verschillende lengten worden gescheiden met behulp van een gelplaat en een spanningsbron. DNA-moleculen zijn negatief geladen, kleine DNA-fragmenten verplaatsen zich snelle door de poriën in de gel naar de positieve pool.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de 3 processen van eiwitsynthese?

A

transcriptie, translatie, bewerking en vouwing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke 3 typen RNA zijn bij eiwitsynthese betrokken?

A

Messenger RNA (een kopie van een deel van DNA), transport RNA (vervoert een aminozuur naar een ribosoom), ribosomaal RNA (bestanddeel van ribosomen)

25
Transcriptie
een enzym leest de volgorde af van een streng DNA. de vorming van mRNA door het enzym RNA-polymerase langs een nucleotidevolgorde van een DNA-molecuul. Voordat transcriptie kan plaatsvinden moet DNA eerst worden uitgerold. De promotor is de primer van RNA, RNA-polymerase kan zich alleen binden als er transcriptiefactoren(invloed op genexpressie) aanwezig zijn. RNA-polymerase kan net als DNA-polymerase alleen aflezen van 3' naar 5' en maken van 5' naar 3'. Zodra RNA het eindsignaal tegenkomt stopt het, het gevormde molecuul is pre-mRNA.
26
RNA-processing
na de vorming van pre-MRNA moet MRNA gevormd worden, dit gebeurt in de celkern. Tijdens processing worden de niet coderende stukken weggeknipt. Dit is splicing, de introns worden weggeknipt. Door alternatieve splicing kunnen uit een pre-mRNA molecuul meerdere eiwitten worden gevormd, dit kan doordat we veel junk-DNA hebben waardoor de exons op verschillende manieren kunnen worden samengevoegd. Het mRNA wordt vanuit de kern naar de ribosomen in het cytoplasma vervoerd, waar het mRNA kan worden afgelezen.
27
exon
coderend DNA
28
intron
niet coderend DNA
29
Als je 1 aminozuur wilt coderen, hoeveel nucleotiden heb je dan nodig?
3
30
codon
een volgorde van 3 nucleotiden
31
translatie
het mRNA wordt door een ribosoom afgelezen en die koppelt aminozuren aan elkaar. De aminozuren worden door tRNA's naar de ribosoom gebracht
32
anticodon
drie nucleotiden in een tRNA die binden aan de stikstofbasen van een complementair codon in het mRNA
33
wat als er een eiwit verkeerd wordt gevouwen?
ze kunnen worden afgebroken of kunnen hun functie niet goed uitoefenen waardoor ziekten ontstaan
34
genregulatie
vindt plaats wanneer de milieuomstandigheden veranderen
35
genexpressie
het gen staan aan, en er wordt een eiwit gevormd
36
operon
prokaryoten hebben structuurgenen die mRNA of een eiwit maken
37
regulatorgen
zorgt voor de synthese van een repressor
38
operator
aan/uitschakelaar, repressor bindt aan operator en daardoor zet deze de operator uit
39
inductor
kan aan repressor binden waardoor de repressor de operator niet kan uitzetten
40
corepressor
repressor wordt pas actief op het moment dat er een molecuul aan bindt
41
een gen staat aan als deze is uitgerold of ingerold?
uitgerold
42
DNA methylering
er wordt een methylgroep aan histonen gekoppeld, waardoor ze dichter op elkaar gaan zitten en niet meer kunnen worden afgelezen
43
RNA-interferentie
renregulatie door translatie te voorkomen, ook wel RNAi genoemd. Gen staat aan, er wordt mRNA gevormd maar er wordt verkopen dat ribosomen het kunnen aflezen. dit gebeurt o.a. door miRNA, dit kan mRNA afbreken of interfereren.
44
mutatie
een verandering in de nucleotidevolgorde van het DNA
45
soorten mutaties
puntmutaties, deletie, insertie, substitutie, genoommutaties
46
puntmutaties
verandering in 1 nucleotidepaar (substitutie, insertie, deletie)
47
genoommutaties
mutaties waardoor het aantal chromosomen in de cel verandert, dan spreken we van genoommutaties of ploïdiemutaties. Bij meiose worden de chromosomen niet goed verdeeld (kan bij zowel meiose 1 als 2)
48
DNA-repairsysteem bestaat uit welke onderdelen?
Enzymen die beschadigingen opsporen tijdens replicatie, eiwitten die voorkomen dat een cel met kopieerfouten kan delen, eiwitten die de cel dwingt tot apoptose als er teveel DNA-schade is,
49
mutaties leiden niet tot veranderen van het fenotype, wanneer?
ze plaatsvinden in het recessieve allel, in het niet-coderende allel, de werking van het eiwit niet verandert, het veranderende codon nog steeds voor hetzelfde aminozuur codeert
50
tumorrepressorgen
gen dat bij te veel mutatieschade eiwitten aanmaakt die de celcyclus en celdeling remmen; het repairsysteem heeft voldoende tijd voor het herstellen van DNA, wordt bij celdeling niet doorgegeven aan dochtercellen, bij te veel of onherstelbare DNA-schade zorgen ze ervoor dat de cel overgaat tot apoptose.
51
proto-oncogenen
coderen voor eiwitten die o.a. de celgroei stimuleren, hierdoor gaat een cel abnormaal snel delen
52
metastase
de cellen van een kwaadaardige tumor laten los en dit kan leiden tot uitzaaiing.
53
waardoor ontstaat kanker?
als je een mutatie in een tumorsuppresorgen hebt.
54
Klonen
ontstaat uit een organisme door ongeslachtelijke voortplanting twee genetisch identieke nakomelingen
55
embryosplitsing
klompjes cellen knip je op in meerdere klompjes cellen, die breng je bij verschillende draagmoeders in. Moet eerst bevruchting plaatsvinden.
56
celkerntransplantatie
je hebt een donor eicel nodig, waarvan je de celkern weggooit, je hebt een lichaamscel nodig en daarvan breng je de celkern in de eicel van de donor. Die gaat zich delen.
57
recombinant-DNA-techniek
DNA van een organisme wordt gewijzigd, cisgenese; DNA soortgenoot, transgenese van een andere soort
58
geninactivering
door het toevoegen van antisense-DNA. Hiervan liggen de stikstofbasen in omgekeerde positie. Effect is tijdelijk