Dossier 5 | Liste de vocabulaire Flashcards
(180 cards)
1
Q
openbaar vervoer
A
transports publics
transports en commun
2
Q
luchthaven
A
le aéroport
3
Q
paspoort
A
le passeport
4
Q
opstijgen
A
décoller
5
Q
tussenlanding
A
la escale
6
Q
tijdsverschil
A
le décalage horaire
7
Q
luchtvaartmaatschappij
A
la compagnie aérienne
8
Q
passagier
A
le passager
la passagère
9
Q
met bestemming
A
à destination de
<> en provenance de
10
Q
(de bagage) inchecken
A
enregistrer (les bagages)
11
Q
instappen in
A
embarquer dans
12
Q
gate
A
la porte
13
Q
riem, gordel
A
la ceinture
14
Q
rechtop zetten
A
redresser qqch
15
Q
vertraging hebben
A
avoir du retard
<> avoir de l’avance
16
Q
vertrek
A
le départ
<> la arrivée
17
Q
kaartje
A
le billet
18
Q
tarief
A
le tarif
19
Q
terugbetalen
A
rembourser qqn/qqch
20
Q
annuleren
A
annuler qqch
21
Q
heen- en terugreis
A
le aller-retour
<> aller-simple
22
Q
slaapwagon
A
la couchette
23
Q
perron
A
le quai
24
Q
spoor
A
la voie
25
loket
le guichet
26
eindhalte, eindstation
le terminus
27
de trein missen
rater le train
28
overstappen
changer
29
aansluiting
la correspondance
30
franse NMBS
la SNCF Société Nationale des Chemins de Fer
31
metro
le métro
32
op reis vertrekken
partir en voyage
33
voorbereidingen
préparatifs (m)
34
hotelwezen, hotelsector
la hôtellerie
35
hoogseizoen
la haute saison
<> moyenne saison
<> basse saison
36
halfpension
en demi-pension (f)
| <> en pension complète
37
kust
la côte
38
platteland
la campagne
39
berg, bergen
la montagne
40
badpaats
la station balnéaire
41
wandeltocht
la randonnée
42
diepzeeduiken
la plongée sous-marine
43
huisvesting, verblijf
le hébergement
44
gîte
le gîte
45
bed and breakfast
chambre d'hôtes
46
jeugdherberg
la auberge de jeuness
47
met zicht op
avec vue sur
48
tweepersoonskamer
la chambre double
| <> chambre individuelle
49
twee enkele bedden
lits jumeaux (m)
50
tweepersoonsbed
le lit double
51
receptionist
le, la réceptionniste
52
op naam van
au nom de (m)
53
(een kamer) vastleggen
retenir (une chambre)
54
volzet
complet, complète
| <> libre
55
reisweg
le itinéraire
56
reisgezel
le compagnon de voyage
57
gids
le guide
58
vrije dag, feestdag
le jour férié
59
de nationale feestdag
la fête nationale
60
dag van de arbeid
la fête du travail
61
Kerstmis
la Noël
62
Allerheiligen
la Toussaint
63
nieuwjaarsdag
le Nouvel An
64
oudjaar
la Saint-Sylvestre
65
Vastenavond
le Mardi gras
66
Pasen
le Pâques
67
Hemelvaart
la Ascension
68
Pinksteren
la Pentecôte
69
Wapenstilstand
la Armistice
70
het is bewolkt
il fait nuageux
il y a des nuages
le temps est nuageux
le ciel est couvert
71
het is mooi weer
il fait beau
72
het is zacht weer
il fait doux
73
het is zonnig
il fait ensoleillé
| il y a du soleil
74
het is stralend weer
il fait un temps radieux
75
het is bloedheet
il fait un soleil de plomb
76
de zon brandt
le soleil brûle
77
het is koud
il fait froid
| il fait glacial
78
er zijn opklaringen
il y a des éclaircies (f)
| le ciel s'éclaircit (~finir)
79
het instappen
le embarquement
80
het inchecken (van bagage)
le enregistrement
81
landen
atterir (~finir)
82
er is wind
il y a du vent
83
er zijn windstoten
il y a des rafales (f)
84
het is onweerachtig
le temps est à l'orage (m)
85
het is wisselvallig
le temps es variable
86
het is hondenweer
il fait un temps de chien
87
het sneeuwt
il neige
88
het motregent
il pleuvine
| il bruine
89
regenboog
le arc-en-ciel
90
ijzel, ijsplek
le verglas
91
hittegolf
la canicule
92
bliksemschicht
le éclair
93
donderslag
le tonnerre
94
sneeuwman
le bonhomme de neige
95
sneeuwvlok
le flocon de neige
96
het sneeuwklokje
la perce-neige
97
de storm
la tempête
98
ten noorden van
au nord de
99
in het noordoosten van
dans le nord-est de
100
oosten
le est
101
zuidwesten
le sud-ouest
102
winter
le hiver
103
lente
le printemps
104
zomer
le été
105
herfst
le automne
106
weerbericht
le bulletin météorologique
107
weersverwachtig
prévisions météorologiques (f)
108
stadsplan
le plan de ville
109
kruispunt
le carrefour
110
verkeerslicht
le feu
111
rechtdoor
tout droit
112
oversteken
traverser qqch
113
brug
le pont
114
ergens langs wandelen, volgen
longer qqch
115
ergens langs lopen of rijden
passer pas qqch
116
rond punt
le rond-point
117
pijl
la flèche
118
de halte
le arrêt
119
aan uw rechterzijde
à votre droite
120
tegenover
en face de
121
naast
à côté de
122
bocht
le tournant
| le virage
123
vlakbij
tout près de
124
de weg uitleggen
expliquer le chemin
125
de weg kwijtraken
perdre le chemin
126
remmen
freiner
127
versnellen
accélérer
128
verkeersopstopping
le embouteillage
| le bouchon
129
straat met eenrichtingsverkeer
le sens unique
130
(de auto) parkeren
garer (sa voiture)
131
autowegtol
le péage
132
verkeersbord
le panneau de signalisation
133
rijbewijs
le permis de conduire
134
Frankrijk
la France
135
Duitsland
la Allemagne
136
Groot-Brittannië
la Grande-Bretagne
137
Italië
la Italie
138
Spanje
la Espagne
139
Portugal
le Portugal
140
België
la Belgique
141
Nederland
le Pays-Bas
142
Luxemburg
le Luxembourg
143
Oostenrijk
la Autriche
144
Zweden
la Suède
145
Noorwegen
la Norvège
146
Denemarken
le Danemark
147
Zwitserland
la Suisse
148
Verenigde Staten
les Etats-Unis (m)
149
Canada
la Canada
150
Mexico
le Mexique
151
Brazilië
le Brésil
152
Rusland
la Russie
153
Polen
la Pologne
154
Turkije
la Turquie
155
China
la Chine
156
Japan
le Japon
157
Marokko
le Maroc
158
duits
allemand(e)
159
brits
britannique
160
italiaans
italien(ne)
161
spaans
espagnol(e)
162
portugees
portugais(e)
163
belgische
belge
164
nederlands
hollandais(e)
165
luxemburgs
luxembourgeois(e)
166
oostenrijks
autrichien(ne)
167
zweeds
suédois(e)
168
noors
norvégien(ne)
169
deens
danois(e)
170
zwitsers
suisse
171
amerikaans
américain(e)
172
canadees
canadien(ne)
173
mexciaans
mexicain(e)
174
braziliaans
brésilien(ne)
175
russisch
russe
176
pools
polonais(e)
177
turks
turc, turque
178
chinees
chinois(e)
179
japans
japonais(e)
180
marokkaans
marocain(e)
