drogredenen Flashcards

(30 cards)

1
Q

Heap

A

filosofische probleem dat zich richt op vage begrippen en de moeilijkheid om duidelijke grenzen te stellen

Vb: een korrel zand wegnemen, blijft een hoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hellend vlak (slippery slope)

A

een kleine verandering leidt onvermijdelijk tot een grote en vaak ongewenste verandering

vb: als we softdrugs legaliseren, zal het leiden tot de legalisatie van harddrugs en uiteindelijk zal iedereen drugs gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

semantische ambiguiteit

A

een woord heeft meerdere betekenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

syntactische ambiguiteit

A

een zin heeft meerdere betekenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

desambiguering ambiguiteit

A

herschrijven (wat je precies bedoelt) of uitbreiden (korte uitleg geven zodat context duidelijk wordt waardoor ambiguiteit verdwijnt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ad hominem

A

een fout in een argument waarbij de persoon wordt aangevallen in plaats van het argument zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

denier

A

het argument of de bewering van iemand wordt verworpen op basis van een aanval op de persoon die het argument maakt

Vb: je kunt niet beweren dat dit medicijn werkt, want je bent geen arts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

silencer

A

wordt aangevallen om hem of haar het recht te ontzeggen om te spreken of een argument te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dismisser

A

de persoon wordt aangevallen om zijn of haar geloofwaardigheid of betrouwbaarheid in twijfel te trekken

VB: we kunnen jouw mening over politiek niet serieus nemen, want je hebt in het verleden gelogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stroman

A

iemand presenteert een vereenvoudigde of vervormde versie van het argument van een ander, zodat het makkelijker is om aan te vallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

post hoc

A

veronderstelt dat als iets na een ander gebeurt, het daardoor veroorzaakt is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

overhaaste generalisatie

A

trekt een conclusie over een hele groep op basis van te weinig gegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cirkelredenering

A

gebruikt de conclusie als een van de uitgangspunten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

omdraaien van de bewijslast

A

in plaats van zelf bewijs te leveren, wordt van de ander gevraagd te bewijzen dat het niet zo is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

onjuiste analogie

A

twee zaken met elkaar vergelijken die eigenlijk niet goed vergelijkbaar zijn
VB: het opvoeden van kinderen is niet als trainen van honden. beiden moeten gehoorzamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

filosofische probleem dat zich richt op vage begrippen en de moeilijkheid om duidelijke grenzen te stellen

Vb: een korrel zand wegnemen, blijft een hoop

17
Q

een kleine verandering leidt onvermijdelijk tot een grote en vaak ongewenste verandering

vb: als we softdrugs legaliseren, zal het leiden tot de legalisatie van harddrugs en uiteindelijk zal iedereen drugs gebruiken

18
Q

een woord heeft meerdere betekenissen

A

semantische ambiguiteit

19
Q

een zin heeft meerdere betekenissen

A

syntactische ambiguiteit

20
Q

herschrijven (wat je precies bedoelt) of uitbreiden (korte uitleg geven zodat context duidelijk wordt waardoor ambiguiteit verdwijnt)

A

desambiguering ambiguiteit

21
Q

een fout in een argument waarbij de persoon wordt aangevallen in plaats van het argument zelf

22
Q

het argument of de bewering van iemand wordt verworpen op basis van een aanval op de persoon die het argument maakt

Vb: je kunt niet beweren dat dit medicijn werkt, want je bent geen arts

23
Q

wordt aangevallen om hem of haar het recht te ontzeggen om te spreken of een argument te maken

24
Q

de persoon wordt aangevallen om zijn of haar geloofwaardigheid of betrouwbaarheid in twijfel te trekken

VB: we kunnen jouw mening over politiek niet serieus nemen, want je hebt in het verleden gelogen

25
iemand presenteert een vereenvoudigde of vervormde versie van het argument van een ander, zodat het makkelijker is om aan te vallen
stroman
26
veronderstelt dat als iets na een ander gebeurt, het daardoor veroorzaakt is
post hoc
27
trekt een conclusie over een hele groep op basis van te weinig gegevens
overhaaste generalisatie
28
gebruikt de conclusie als een van de uitgangspunten
cirkelredenering
29
in plaats van zelf bewijs te leveren, wordt van de ander gevraagd te bewijzen dat het niet zo is
omdraaien van de bewijslast
30
twee zaken met elkaar vergelijken die eigenlijk niet goed vergelijkbaar zijn VB: het opvoeden van kinderen is niet als trainen van honden. beiden moeten gehoorzamen
onjuiste analogie