Duits Flashcards
woordjeotoets (42 cards)
1
Q
Unbedingt
A
zonder meer, per se
2
Q
gegenseitig
A
elkaar, wederzijds
3
Q
sich bewerben
A
solliciteren
4
Q
Im Nachhinein
A
achteraf
5
Q
forschen
A
onderzoeken
6
Q
sich austauschen
A
van gedachten wisselen
7
Q
sich einig sein
A
het eens zijn
8
Q
sich ergänzen
A
elkaar aanvullen
9
Q
eigenständig
A
zelfstandig
10
Q
die Leistung
A
de prestatie
11
Q
die Sehnsucht
A
het verlangen
12
Q
trotzdem
A
desondanks
13
Q
häufig
A
vaak
14
Q
die Entfernung
A
de afstand
15
Q
das Wohlbefinden
A
het welzijn
16
Q
verringern
A
verminderen
17
Q
die Wirkung
A
het effect
18
Q
die Entscheidung
A
de beslissing
19
Q
neulich
A
onlangs
20
Q
damals
A
toen, destijds
21
Q
ständig
A
voortdurend
22
Q
kaum
A
nauwelijks
23
Q
oberflächlich
A
oppervlakkig
24
Q
die Entfernung
A
de afstand
25
die Wertschätzung
de waardering
26
klappen
lukken
27
auf dem laufenden halten
op de hoogte houden
28
sich trennen
scheiden, uit elkaar gaan
29
ausziehen
verhuizen
30
gründen
stichten
31
die Betreuung
de opvang, de verzorging
32
Rücksicht nehmen auf
rekening houden met
33
Het bezoek
der besuch
34
het familielid
der Verwandte
35
de humor
der Humor
36
de kus
der Kuss
37
de mentor
der Klassenlehrer
38
de partner
der Partner
39
de afspraak
die Verabredung
40
het bericht
die nachricht
41
de relatie
die Beziehung
42
de sfeer
