Duits 18 Woordjes Flashcards

(82 cards)

1
Q

de inkomsten

A

die Einnahmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de uitgaven

A

die Ausgaben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het overzicht

A

der Überblick

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de omgang

A

der Umgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

omgaan met

A

umgehen mit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de behoeften

A

die Bedürfnisse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uitwisselen

A

austauschen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een lievelingswinkel

A

ein Lieblingsladen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het consumentengedrag

A

das Konsumverhalten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de rekenartiest

A

der Rechenkünstler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de bewuste koper

A

der bewusste Käufer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de pretkoper

A

der Spaß-Käufer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de marathonshopper

A

der Marathon-Shopper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de betaalopties

A

die Zahlungsmöglichkeiten /die Zahlungarten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verzamelen

A

zusammentragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de bedrijfsnaam

A

der Firmenname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de oprichters

A

die Gründer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

het proces

A

der Prozes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

controleren

A

überprüfen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de reputatie

A

die Reputation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

het bedrijfsplan

A

der Businessplan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

belangrijkste

A

wichtigsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de investeerder

A

der Investor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de doelgroep

A

die Zielgruppe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de omzet
der Umsatz
26
de competitie
der Wettbewerb
27
vatbaar
greifbar
28
de investering
das Investment
29
beleggen
investieren
30
crisis
die Krise
31
de tussenpersoon
der Mittelsmann
32
de transactiekosten
die Gebühr
33
korter
kürzer
34
gebruiken
benutzen
35
de valuta
die Währung
36
de voorwaarden
die Voraussetzungen
37
het salaris
das Honorar
38
het geld
das Moos
39
de levensmiddelen
die Lebensmittel
40
de verdeling
die Verteilung
41
arm
bedürftig
42
de armoede
die Armut
43
de voedselbank
die Tafel
44
de oorlog
die krieg
45
onbeschadigd
einwandfrei
46
snel
bald
47
de winkel
der Laden
48
het pensioen
die Rente
49
het voorwerp
der Gegenstand
50
de basisbehoefen
die Grundbedürfnisse
51
de vrachtwagen
der LKW
52
het goedkoopst
am günstigsten
53
het onderzoek
die Studie
54
gemiddeld
durchschnittlich
55
in vergelijking met
vergleichsweise
56
de koopkracht
die Kaufkraft
57
de meubels
die Möbel
58
de zoekopdracht
die Suchanfrage
59
twee keer
doppelt
60
reclameren
reklamieren
61
de bestelling
die Bestellung
62
de restitutie
die Erstattung
63
contant betalen
zahlen Bar
64
het betaalmiddel
das Zahlungsmittel
65
oplettend
aufmerksam
66
de toekomst
die Zukunft
67
de toepassing
die Verwendung
68
registratie
registrieren
69
kiezen
auswählen
70
het voordeel
der Vorteil
71
handelen
agiert
72
permanente situatie
der Dauerzustand
73
afhankelijk
abhängig
74
veroorloven
leisten können
75
de noodsituatie
die Notlage
76
uitnodigen
einladen
77
veroorzaakt
anrichtet
78
samenvoegen
zusammenlegen
79
de winst
der Gewinn
80
de abonnees
die Nutzerzahlen
81
de beleggers
die Anleger
82
de concurrentie
die Konkurrenz