Duits D/N Flashcards
(75 cards)
1
Q
sich anstrengen
A
zich inspannen
2
Q
daheim
A
thuis
3
Q
durchschnittlich
A
gemiddeld
4
Q
eng
A
nauw
5
Q
der Erfolg
A
het succes
6
Q
die Erziehung
A
de opvoeding
7
Q
der Grund
A
de reden
8
Q
die Leidenschaft
A
de passie
9
Q
locker
A
relaxed
10
Q
der Schauspieler
A
de acteur
11
Q
tatsächlich
A
inderdaad
12
Q
die Umfrage
A
de enquete
13
Q
die Umwelt
A
het milieu
14
Q
der Vertreter
A
de vertegenwoordiger
15
Q
wählen
A
kiezen
16
Q
Bescheid wissen
A
op de hoogte zijn
17
Q
das Bild
A
de afbeelding
18
Q
bügeln
A
strijken
19
Q
der Duft
A
de geur
20
Q
erhalten
A
krijgen
21
Q
erringen
A
behalen
22
Q
der Forscher
A
de onderzoeker
23
Q
der Kreis
A
de kring
24
Q
reichen
A
voldoende zijn
25
scheitern
mislukken
26
sicher
veilig
27
der Stau
de file
28
stur
koppig
29
der Tratsch
het geroddel
30
verrückt
gek
31
allmählich
langzamerhand
32
der Alltag
het dagelijks leven
33
das Alter
de leeftijd
34
die Begeisturung
het enthousiasme
35
die Beziehung
de relatie
36
ersetzen
vervangen
37
das Gehalt
het salaris
38
die Leistung
de prestatie
39
der Nachbar
de buurman
40
nutzen
gebruiken
41
der Schritt
de stap
42
die Trennung
de scheiding
43
unterschiedlich
verschillend
44
verbringen
doorbrengen
45
das Ziel
het doel
46
die Art
het soort
47
die Auseinandersetzung
het conflict
48
bestimmt
zeker
49
bilden
vormen
50
blöd
dom
51
brauchen
nodig hebben
52
faul
lui
53
pflegen
verzorgen
54
schützen
beschermen
55
üben
oefenen
56
ständig
voortdurend
57
veröffentlichen
publiceren
58
versuchen
proberen
59
verzeihen
vergeven
60
der Vorschlag
het voorstel
61
der Absatz
de alinea
62
also
dus
63
damit
zodat
64
deshalb
daarom
65
doch
echter
66
fast
bijna
67
gerade
juist
68
manchmal
soms
69
der Satz
de zin
70
schwer
moeilijk
71
sofort
direct
72
sonst
anders
73
statt
in plaats van
74
weil
omdat
75
zeigen
laten zien
