duits h1 Flashcards
(45 cards)
1
Q
der Wald
A
het bos
2
Q
der Ort
A
de plaats
3
Q
der Fluss
A
de rivier
4
Q
der schnee
A
de sneeuw
5
Q
die insel
A
het eiland
6
Q
die gegend
A
de streek
7
Q
das gewitter
A
het onweer
8
Q
das wetter
A
het weer
9
Q
I’m Fruhling
A
in de lente
10
Q
es schneit
A
het sneeuwt
11
Q
es gibt
A
er is, er zijn
12
Q
zelten
A
kamperen
13
Q
wandern
A
wandelen
14
Q
grillen
A
barbecueen
15
Q
nachtmittags
A
’s middags
16
Q
abends
A
’s avonds
17
Q
immer
A
altijd
18
Q
bleiben
A
blijven
19
Q
heute morgen
A
vanmorgen
19
Q
langweilig
A
saai
20
Q
der klimawandel
A
de klimaatverandering
21
Q
gehoren zu
A
horen bij
22
Q
die umgebung
A
de omgeving
23
Q
ganz
A
heel
24
der schmetterling
de vlinder
24
die biene
de bij
25
allerdings
weliswaar
26
bevorzugen
de voorkeur geven aan
27
rasch
snel
28
erschoft
uitgeput
29
bestatigen
bevestigen
30
der hubschrauber
de helikopter
31
der versuch
de poging
32
der krieg
de oorlog
33
die zahl
het getal
34
wachsen
groeien
35
tatsachlich
inderdaad
36
knapp
krap
36
zerstoren
vernietigen
37
etwa
ongeveer
38
die stufe
de traptrede/het niveau
39
immer
altijd
40
das denkmal
het monument
41
der ausblick
het uitzicht
42
die heimat
het geboorteland