Duits H3 Flashcards
(73 cards)
1
Q
de leraar
A
der Lehrer
2
Q
het lesrooster
A
der Stundenplan
3
Q
de toets
A
der Test
4
Q
de klas
A
die Klasse
5
Q
de lerares
A
die Lehrerin
6
Q
het (les) uur
A
die Stunde
7
Q
de pauze
A
die Pause
8
Q
het proefwerk
A
die Klassenarbeit
9
Q
de school
A
die Schule
10
Q
vmbo-t/havo
A
die Realschule
11
Q
het boek
A
das Buch
12
Q
het huiswerk
A
die Hausaufgaben
13
Q
gaan
A
gehen
14
Q
maken
A
machen
15
Q
schrijven
A
schreiben
16
Q
vinden
A
finden
17
Q
vrij hebben
A
frei haben
18
Q
dom, stom
A
blöd
19
Q
interesant
A
interessant
20
Q
leuk
A
toll
21
Q
makkelijk
A
leicht
22
Q
moeilijk
A
schwierig
23
Q
saai
A
langweilig
24
Q
wanneer
A
wann
25
aardrijkskunde
Erdkunde
26
biologie
Biologie
27
Duits
Deutsch
28
Engels
englisch
29
Frans
Französisch
30
geschiedenis
geschichte
31
gym
Sport
32
natuurkunde
Physik
33
Nederlands
Niederlandïsch
34
tekenen/ handvaardigheid
Kunst
35
wiskunde
Mathe
36
op maandag
am Montag
37
op dinsdag
am Dienstag
38
op woensdag
am Mittwoch
39
op donderdag
am Donnerstag
40
op vrijdag
am Freitag
41
op zaterdag
am Samstag
42
op zondag
am Sonntag
43
's morgens
morgens
44
's middags
nachmittags
45
's avonds
arbends
46
's zondags
sohntags
47
om een uur
um ein Uhr
48
kwart over een
Viertel nach eins
49
half twee
halb zwei
50
kwart voor 2
Viertel vor zwei
51
gisteren
gestern
52
in het weekend
am Wochende
53
morgen
morgen
54
vandaag
heute
55
vorige week
vorige Woche
56
volgende week
nächste Woche
57
eerste
erste
58
tweede
zweite
59
derde
dritte
60
vierde
vierte
61
vijfde
fünfte
62
zesde
sechste
63
zevende
siebte
64
achtste
achte
65
negende
neunte
66
tiende
zehnte
67
hoe
wie
68
waar
wo
69
waarvandaan
woher
70
wat
was
71
wie
wer
72
het cijfer
die Note
73
de les/ het onderwijs
der Unterricht
