duits - nederlands en anderzom Flashcards
(48 cards)
1
Q
de gitaar
A
die Gitarre - die Gitarren
2
Q
de stad
A
die Stadt - die städte
3
Q
de viool
A
die Geige - die Geigen
4
Q
het drumstel
A
das Schlagzeug - die Schlagzeuge
5
Q
de hobby
A
das Hobby - die Hobbys
6
Q
de piano
A
das Klavier - die Klaviere
7
Q
de vakantie
A
die Ferien
8
Q
aan sport doen
A
Sport machen
9
Q
bevallen
A
gefallen - gefallen
10
Q
dansen
A
tanzen
11
Q
fietsen
A
Rad fahren - gefahren
12
Q
gamen
A
gamen
13
Q
leuk zijn
A
Spaß machen
14
Q
lezen
A
lesen - gelesen
15
Q
naar de bioscoop gaan
A
ins Kino gehen - gegangen
16
Q
naar het museum gaan
A
ins Museum gehen
17
Q
naar het zwembad gaan
A
ins Schwimmbad gehen
18
Q
naar muziek luisteren
A
Musik hören
19
Q
paardrijden
A
reiten - geritten
20
Q
skiën
A
Ski gahren - gefahren
21
Q
spelen
A
spielen
22
Q
tennissen
A
Tennis spielen
23
Q
voetballen
A
Fußball spielen
24
Q
zingen
A
singen - gesungen
25
zwemmen
schwimmen - geschwommen
26
met
mit
27
of
oder
28
soms
manchmal
29
dom, stom
blöd
30
interessant
interessant
31
leuk
toll
32
makkelijk
leicht
33
moeilijk
schwierig
34
mooi
schön
35
saai
langweilig
36
abenteuerlich
avontuurlijk
37
kicken
voetballen
38
irgendwann
op een gegeven moment
39
der fußballverein
de voetbalclub
40
wechseln
wisselen
41
der Gegner
de tegenstander
42
trainieren
trainen
43
draußen
buiten
44
schade
jammer
45
leider
helaas
46
keine Ahnung
geen idee
47
gleich
zometeen, binnenkort
48
anchmal
af en toe, soms
