Duits signaalwoorden Flashcards
1
Q
auch
A
ook
2
Q
außerdem
A
bovendien
3
Q
zudem
A
bovendien
4
Q
zusätlich
A
bovendien
4
Q
zusätlich
A
bovendien
5
Q
zusätlich
A
bovendien
6
Q
hinzu
A
bovendien
7
Q
kommt
A
bovendien
8
Q
ebenfalls
A
eveneens, ook
9
Q
Erstens/Zweitens/Drittens
A
ten eerste/tweede/derde
10
Q
nicht nur… sondern auch
A
niet alleen … maar ook
11
Q
sowie
A
evenals, alsook
12
Q
zudem
A
daarbij
13
Q
sowohl … als auch
A
Zowel … als (ook)
14
Q
dann
A
dan, vervolgens