Duits signaalwoorden (video) Flashcards

*woord in Duits* = *vertaling* (*functie*)

1
Q

auch =

A

ook (opsomming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent de functie ‘opsomming’?

A
  • Een argument wordt weer opgepakt en verder uitgewerkt
  • Er wordt nieuwe informatie gegeven over een eerder genoemd onderdeel
  • Van een concreet gegeven naar iets algemeens gaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

außerdem =

A

bovendien (opsomming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zusätzlich =

A

bovendien (opsomming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hinzu kommt =

A

bovendien (opsomming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zudem =

A

daarbij/bovendien (opsomming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ebenfalls =

A

eveneens, ook (opsomming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

erstens/zuerst, zweitens, drittens =

A

ten eerste, ten tweede, ten derde (opsomming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nicht nur …, sondern auch … =

A

niet alleen …, maar ook … (opsomming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sowie =

A

evenals, alsook (opsomming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

und =

A

en (opsomming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

darüber hinaus =

A

daarenboven, wat erbij komt (opsomming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat betekent de functie ‘reden/oorzaak’?

A
  • Nadere uitleg om een eerder standpunt te onderbouwen
  • Reden van het ontstaan van een bepaald gegeven
  • Een verklaring voor een eerder genoemd feit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

denn =

A

want (reden/oorzaak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

indem =

A

doordat (reden/oorzaak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nämlich =

A

namelijk (reden/oorzaak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

schließlich =

A

per slot van rekening (reden/oorzaak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

weil =

A

omdat (reden/oorzaak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat betekent de functie ‘Gevolg/conclusie’?

A
  • Het voorgaande wordt samengevat
  • Logische gevolgtrekking uit wat voorafgaat
  • De uitkomst van de overdenkingen, argumenten en observaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

also =

A

dus (gevolg/conclusie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

daher =

A

doordat (gevolg/conclusie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

damit =

A

namelijk (gevolg/conclusie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

demnach =

A

per slot van rekening (gevolg/conclusie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

deshalb =

A

daarom/vandaar (gevolg/conclusie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

deswegen =

A

daarom/vandaar (gevolg/conclusie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

je … desto =

A

hoe … ,hoe/deste … (gevolg/conclusie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

so =

A

dus, daarom (gevolg/conclusie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat betekent de functie ‘tegenstelling’?

A
  • Er wordt aangetoont dat een stelling of bewering fout is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

aber =

A

maar (tegenstelling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

doch =

A

toch, maar (tegenstelling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

jedoch =

A

echter (tegenstelling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

nicht …, sondern =

A

niet …,maar … (tegenstelling)

33
Q

allerdings =

A

echter (tegenstelling)

34
Q

dennoch =

A

desalniettemin (tegenstelling)

35
Q

obwohl =

A

hoewel (tegenstelling)

36
Q

trotz(dem) =

A

dus, daarom (tegenstelling)

37
Q

während =

A

terwijl (tegenstelling)

38
Q

zwar …, aber … =

A

weliswaar …, maar … (tegenstelling)

39
Q

dagegen/hingegen =

A

daarentegen (tegenstelling)

40
Q

einerseits …, andererseits =

A

enerzijds …, anderzijds… (tegenstelling)

41
Q

eigentlich =

A

eigenlijk (tegenstelling)

42
Q

immerhin/ohnehin =

A

in ieder geval (tegenstelling)

43
Q

statt(dessen) =

A

in plaats (daar) van (tegenstelling)

44
Q

Wat betekent de functie ‘voorbeeld’?

A
  • Er komt meer uitleg over een bewering met het doel deze te verduidelijken
  • Concreet gegeven om iets algemeens te verduidelijken
  • Iets algemeens om een concreet gegeven te verduidelijken
45
Q

etwa =

A

bijvoorbeeld (voorbeeld)

46
Q

zum Beispiel =

A

bijvoorbeeld (voorbeeld)

47
Q

so =

A

zo, bijvoorbeeld (voorbeeld)

48
Q

beispielweise =

A

zoals (voorbeeld)

49
Q

Wat betekent de functie ‘vergelijking’?

A
  • aangeven of er verschil of geen verschil is
50
Q

auch =

A

ook (vergelijking)

51
Q

(eben/genau) so … wie =

A

(net/precies) zo … als (vergelijking)

52
Q

weder … noch =

A

noch … noch (vergelijking)

53
Q

als =

A

dan (vergelijking)

54
Q

gleich =

A

even (vergelijking)

55
Q

Wat betekent de functie ‘versterking’?

A
  • Het argument wordt nog sterker neergezet
  • De schrijver focust zich geheel op het maken van één punt
  • Het punt wordt nog specifieker gemaakt en beargumenteerd
56
Q

erst recht =

A

pas echt, al helemaal (versterking)

57
Q

gar =

A

al helemaal (versterking)

58
Q

nicht nur …, sondern auch … =

A

niet alleen …, maar ook … (versterking)

59
Q

tatsächlich/in der Tat =

A

inderdaad (versterking)

60
Q

zumal =

A

vooral (omdat) (versterking)

61
Q

Wat betekent de functie ‘beperking’?

A
  • Een eerder gemaakte uitspraak wordt in twijfel getrokken of minder sterk gemaakt
  • een voorwaarde die het aantal mogelijke oplossingen/oorzaken/gevolgen beperkt
62
Q

jedenfalls =

A

in elk geval (beperking)

63
Q

nur =

A

slechts, alleen, maar (beperking)

64
Q

Wat betekent de functie ‘uitbreiding’?

A
  • Er wordt extra informatie gegeven
65
Q

übrigens =

A

overigens, ‘by the way’ (uitbreiding)

66
Q

zusätzlich =

A

daar komt bij, daarnaast (uitbreiding)

67
Q

Wat betekent de functie ‘Tijd/volgorde’?

A
  • er wordt een chronologische volgorde gegeven
  • Duidelijk maken wat wanneer plaatsvond
68
Q

be(vor)=

A

voor (dat) (tijd/volgorde)

69
Q

früher =

A

vroeger/in het verleden (tijd/volgorde)

70
Q

damals =

A

vroeger (tijd/volgorde)

71
Q

anfangs =

A

aanvankelijk (tijd/volgorde)

72
Q

später

A

later (tijd/volgorde)

73
Q

jetzt =

A

nu (tijd/volgorde)

74
Q

heutzutage =

A

nu/tegenwoordig, vandaag de dag (tijd/volgorde)

75
Q

bis =

A

totdat (tijd/volgorde)

76
Q

inzwischen =

A

ondertussen (tijd/volgorde)

77
Q

mittlerweile =

A

inmiddels (tijd/volgorde)

78
Q

zuletzt =

A

als laatste (tijd/volgorde)