DUTCH Flashcards
(43 cards)
Alliteratie
Beginrijm. Woorden die in de buurt van elkaar staan en met dezelfde letter of klank beginnen. Bijvoorbeeld: haar – hem of chagrijnige Sjaak.
Assonantie
Klankrijm. Woorden met dezelfde klank die in de buurt van elkaar staan.
Bijvoorbeeld: slappe – platte; vroege – coole.
Autobiografie
Boek waarin de auteur een beschrijving geeft van (een deel van) zijn eigen leven.
Beeldspraak
Praten met beelden. De schrijver gebruikt een beeld om iets uit te leggen.
Bijvoorbeeld: Je bent een bloem. De ‘jij’ wordt vergeleken met een bloem. De dichter bedoelt: je bent zo mooi als een bloem.
Bijfiguren
Een verhaal heeft een of meer hoofdpersonen. De andere personages zijn bijfiguren.
Dystopie
Verhaal dat zich in de toekomst afspeelt. Meestal heeft er een ramp plaatsgevonden en/of zijn er mensen aan de macht gekomen die andere mensen onderdrukken. Daardoor is de wereld veranderd in een plaats waar je niet zou willen leven.
Eindrijm
Het laatste woord van een regel rijmt op het laatste woord van een vorige regel.
Feelgoodverhalen
Verhaal dat fijn is om te lezen, omdat het ‘wensvervullend’ is: je hoopt dat er iets fijns gebeurt met de hoofdpersoon en dat gebeurt dan ook.
Flashback
Een sprong terug in de tijd. Er wordt iets beschreven wat eerder is gebeurd (bijvoorbeeld doordat iemand zich iets herinnert).
Genre
(spreek uit: zjan-re)
Soort verhaal, bijvoorbeeld griezelverhaal of verhaal over geschiedenis.
Hij/zij-vorm
Als er geen ik-persoon in het verhaal voorkomt, is het verhaal geschreven in de hij- of zij-vorm
Historische boeken
Boeken over geschiedenis.
Hoofdpersoon
De persoon over wie het hele boek gaat. Je kunt lezen wat hij/zij denkt en voelt.
Ik-vorm
Als een verhaal een ik-persoon heeft, is het geschreven in de ik-vorm. Je weet wat de ikpersoon denkt en voelt.
Informatief boek
Informatieve boeken zijn geschreven om je informatie te geven over een bepaald onderwerp. De meeste informatieve boeken bestaan uit korte hoofdstukjes met kopjes. Ook staan er vaak afbeeldingen bij.
Inleven
Je voorstellen hoe het is om iemand anders te zijn of hoe iemand anders zich voelt.
Ironie
Ergens mee spotten, bijvoorbeeld door het tegenovergestelde te zeggen van wat je bedoelt.
Karaktereigenschap
Hoe iemand is. Bijvoorbeeld: vrolijk, slordig, grappig, lui of rustig.
Letterlijk en figuurlijk taalgebruik
‘Het regent’ is een voorbeeld van letterlijk taalgebruik: je zegt precies wat je bedoelt. ‘De hemel huilt’ is figuurlijk taalgebruik: je bedoelt iets anders dan je letterlijk zegt.
Limerick
Grappig bedoeld gedichtje van vijf regels met een vast rijmschema (a a b b a). In de eerste regel worden meestal een personage en een plaatsnaam genoemd.
Onderwerp
Waar het verhaal over gaat. Bijvoorbeeld: pesten, verliefdheid, voetbal.
Ontwikkeling van een personage
In de meeste boeken veranderen personages door wat ze meemaken. Die verandering noem je ‘ontwikkeling’.
Overdrijving
Iets groter of erger maken dan het is.
Parodie
Iets belachelijk maken door het na te doen.