Dutch Flashcards
(29 cards)
1
Q
frequently
A
veelvuldig
2
Q
also
A
tevens
3
Q
claimed
A
beweerd
4
Q
disadvantages
A
nadeliger
5
Q
surprising
A
verwonderlijk
6
Q
unfavorable
A
ongunstige
7
Q
explainable
A
verklaarbaar
8
Q
provided that
A
mits
9
Q
set backs
A
tegenslagen
10
Q
provided that
A
indien
11
Q
classification
A
indeling
12
Q
template
A
sjablonen
13
Q
quote
A
offerte
14
Q
currency
A
valuta
15
Q
obsolete
A
verouderd
16
Q
i wanted to follow up on the progress of my application
A
ik wilde de voortgang van mijn aanvraag opvolgen
17
Q
jungle
A
oerwoud
18
Q
to infer from
A
afleiding van uit
begrippen vanuit het context
19
Q
car exhaust
A
uitlaat
20
Q
eye-catching
A
blikvanger
21
Q
stock up on suppliss
A
inslaan
22
Q
show up on the spot
A
de ambulance waren snel ter plekke
23
Q
win
A
veroveren
24
Q
met iedmand kunnen opschieten
A
goed contact met iemand
25
chapter
bijlagen
26
splendid
schitterend
27
iam most annoyed by
ik erger me het meest aan
28
gap, gap between rich and poor
kloof
29
front runner, forerunner
koploper